Uitspraak
21 2192 AW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
a. schulden van € 201.269,28 (als gevolg van het stopzetten van de bezoldiging);
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die als penitentiair inrichtingswerker werkzaam was bij de PI. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die zijn verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatig ontslag heeft afgewezen. Het ontslag vond plaats op 1 juli 2014, en de rechtbank oordeelde dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde schade voortvloeit uit het ontslagbesluit. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 3 november 2022 behandeld.
De appellant heeft in zijn verzoekschrift schadevergoeding gevraagd voor verschillende schadecomponenten, waaronder schulden, letselschade en immateriële schade. De Raad oordeelt dat de appellant niet heeft aangetoond dat de gedwongen executieverkoop van zijn woning en de daaruit voortvloeiende schulden het gevolg zijn van het onrechtmatig ontslag. De Raad stelt vast dat de appellant al voor het ontslag in financiële problemen verkeerde en dat de schulden niet zijn ontstaan door het ontslagbesluit.
Daarnaast heeft de appellant letselschade en immateriële schade opgevoerd, maar ook hier heeft de Raad geoordeeld dat er geen causaal verband is aangetoond tussen de schade en het ontslagbesluit. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.T.H. Zimmerman als voorzitter.