In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van de partnertoeslag van een appellant die een ouderdomspensioen ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De appellant, die een kledingzaak in België heeft, ontving sinds 27 augustus 2012 een partnertoeslag, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze toeslag herzien en een bedrag van € 10.381,69 teruggevorderd, omdat de echtgenote van de appellant feitelijk werkzaamheden zou hebben verricht en inkomsten zou hebben gehad. De rechtbank Amsterdam had eerder de bezwaren van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de Svb terecht heeft aangenomen dat de echtgenote van de appellant inkomsten heeft gehad, gebaseerd op informatie van de Belgische autoriteiten. De appellant had in 2012 aangegeven dat zijn partner geen inkomsten had, maar in 2017 meldde hij dat zijn partner wel inkomsten had. De Svb heeft de partnertoeslag herzien op basis van de werkelijke inkomsten van de echtgenote, die als meewerkend echtgenote was aangemerkt. De Raad oordeelde dat de Svb de herziening en terugvordering van de partnertoeslag terecht heeft uitgevoerd, omdat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat de gegevens van de Belgische autoriteiten onjuist waren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb de partnertoeslag terecht heeft herzien en het bedrag van € 1.791,42 heeft teruggevorderd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.E.V. Lenos als voorzitter, en de leden M. Wolfrat en M.M. van der Kade. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 17 november 2022.