In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich op 30 januari 2018 ziekmeldde wegens psychische klachten, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 72,71%, maar na een wijziging in de gezondheid van appellant op 30 september 2020, werd deze verhoogd naar 73,12%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 oktober 2022 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat zijn gezondheid was verslechterd door persoonlijke omstandigheden, waaronder het overlijden van zijn vrouw. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de FML van 13 november 2020, die de beperkingen van appellant vaststelde, correct was en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordeling kon ondermijnen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet in twijfel kon worden getrokken en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en bevestigt dat de eerdere besluiten van het Uwv en de rechtbank zorgvuldig waren genomen.