ECLI:NL:CRVB:2022:2419

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
21/741 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die als kassamedewerker werkte, had zich op 21 juli 2017 ziek gemeld na een ongeval. Na een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar het Uwv heeft later besloten deze uitkering te beëindigen omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellante adequaat was vastgesteld.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar belastbaarheid ten onrechte was verruimd en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gronden van appellante in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De Raad bevestigt dat de beëindiging van de WGA-uitkering terecht is, omdat appellante niet voldoet aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Wet WIA.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van uitkeringen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 741 WIA

Datum uitspraak: 10 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
27 januari 2021, 20/402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C. Steijgerwalt, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2022. Appellante is verschenen in het bijzijn van de heer [naam begeleider] , haar begeleider. Appellante is door middel van videobellen bijgestaan door mr. Steijgerwalt. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als kassamedewerker voor 22 uur per week. Op 21 juli 2017 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten na een ongeval in huis. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 29 juli 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 augustus 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk en tevens onvoldoende passende functies voor haar kunnen selecteren. Bij besluit van 29 augustus 2019 heeft het Uwv appellante met ingang van 19 juli 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde periode op 2 januari 2021. De (ex-)werkgever van appellante heeft bezwaar ingediend tegen dit besluit.
1.2.
In het kader van de bezwaarprocedure heeft appellante op 18 oktober 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een FML van 18 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Op 29 oktober 2019 heeft het Uwv appellante ervan in kennis gesteld, voornemens te zijn haar WGA-uitkering na afloop van de loongerelateerde periode met ingang van 3 januari 2021 te beëindigen.
1.3.
Appellante heeft haar zienswijze op dit voornemen van het Uwv gegeven. Vervolgens hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 12 december 2019 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 13 december 2019 gereageerd op de zienswijze van appellante. Bij besluit van 31 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de (ex) werkgever van appellante gegrond verklaard. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 3 januari 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Daarnaast heeft zij geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding op navolgbaar gemotiveerde wijze is weergegeven in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en geen reden gezien om aan te nemen dat de beperkingen in de FML niet voldoende zijn. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van whiplashklachten en onderzoeken door de curatieve sector geen objectiveerbare afwijkingen hebben aangetoond. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen afwijking in de concentratie en aandacht wat past bij het feit dat appellante autorijdt, al is het maximaal een half uur. Een beperking op het onderdeel verdelen van de aandacht kan volgens hem alleen worden aangegeven als er sprake is van een ernstige psychiatrische of neurologische stoornis, zoals een ernstige depressie of hersenschade. Hiervan is bij appellante geen sprake en dit past ook niet bij haar dagverhaal. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt met de overige beperkingen in de rubriek persoonlijk functioneren ruim voldoende tegemoet gekomen aan de ervaren klachten en belemmeringen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geen overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante opleveren.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar belastbaarheid ten onrechte heeft verruimd, terwijl haar medische situatie niet verbeterd is ten opzichte van het onderzoek door de primaire verzekeringsarts. Met de FML van 18 oktober 2019 is onvoldoende tegemoet gekomen aan haar medische situatie en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende gemotiveerd dat de beperking voor item 1.2, verdelen van de aandacht, is komen te vervallen. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat de geselecteerde functies niet passend voor haar zijn en niet voldoen aan de voorwaarde van item 1.9.10, dat zij is aangewezen op een relatief wat rustige omgeving. Appellante heeft ter zitting de beroepsgrond dat zij niet over een volledig dossier beschikte laten vallen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA met ingang van 3 januari 2021 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en de WGA-uitkering van appellante terecht heeft beëindigd.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
Uit CBBS volgt dat onder item 1.2, het verdelen van de aandacht, het vermogen wordt verstaan om de aandacht alternerend van de ene naar de andere informatiebron te verleggen zonder daarbij het overzicht te verliezen. Het vereist dat iemand zich los kan maken van een bepaald object van aandacht inclusief de eigen gedachten en gevoelens. Het gaat om het soepel kunnen omschakelen naar een voorwerp van aandacht met behoud van overzicht op het geheel van de verschillende informatiebronnen. Aanknopingspunten om de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit licht in twijfel te trekken, zijn niet aanwezig. Appellante heeft haar standpunt ook niet onderbouwd met nieuwe medische gegevens. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies voldoen aan de voorwaarde van item 1.9.10, dat appellante is aangewezen op een relatief wat rustige omgeving. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is er geen sprake van een hectische werksetting en kennen de functies een eigen, afgebakende werkplek. Desgewenst kan daarnaast een voorziening worden ingezet om visuele overprikkeling te voorkomen, zoals gehoorbescherming of een schot.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022.
(getekend) C. Karman
(getekend) M.C.G. van Dijk