In deze zaak heeft appellante op 9 januari 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor kosten van rechtsbijstand. De aanvraag betreft de kosten van zesmaal de eigen bijdrage op civiele toevoegingen, die eerder zijn verleend. Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg heeft de aanvraag afgewezen, omdat deze te laat was ingediend en appellante niet voldeed aan de voorwaarden van het buitenwettelijk beleid. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de kosten van rechtsbijstand zijn opgekomen vóór de datum van de aanvraag. De Raad oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijzondere bijstand wordt verleend, aangezien de aanvraag te laat is ingediend. Appellante heeft aangevoerd dat de aanvraagprocedure te lang duurde en dat de beleidsregels niet toegankelijk waren, maar de Raad heeft deze argumenten verworpen. De Raad concludeert dat het college het beleid consistent heeft toegepast en dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met het gevoerde beleid. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.