ECLI:NL:CRVB:2022:241
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- S.B. Smit-Colenbrander
- J.J.C. Vorias
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA en beëindiging van de WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft zich in 2015 ziek gemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten. Het Uwv heeft in eerdere beoordelingen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,98% en later op 35-45%. Na een herbeoordeling in 2018 heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op minder dan 35%, wat leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 12 november 2018.
Appellant heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt en is in hoger beroep gegaan. Hij betoogde dat zijn psychische belastbaarheid was onderschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. Ook stelde hij dat zijn benauwdheidsklachten niet goed waren beoordeeld en dat de geselecteerde functies niet actueel waren. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv onderschreven. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
De Raad bevestigde dat de medische oordelen van het Uwv juist waren en dat appellant op de datum in geding in staat was om arbeid te verrichten in overeenstemming met de vastgestelde medische belastbaarheid. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.