ECLI:NL:CRVB:2022:2405

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
21/2408 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die zich op 31 juli 2017 ziek meldde met psychische klachten, had een arbeidsongeschiktheid van 61,30% vastgesteld gekregen. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat er geen reden was om een urenbeperking aan te nemen, en de arbeidsdeskundige heeft gemotiveerd dat de functies die aan appellant zijn aangeboden, niet in strijd zijn met zijn belastbaarheid.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen door zijn psychische en lichamelijke klachten niet goed waren ingeschat. Hij voerde aan dat hij niet in staat was om fulltime te werken vanwege PTSS-klachten en slaapproblemen. Het Uwv heeft echter rapporten overgelegd die de eerdere conclusies ondersteunen en de rechtbank heeft de argumenten van appellant niet gevolgd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 2408 WIA

Datum uitspraak: 10 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 mei 2021, 20/3535 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Heek hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Heek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als fulltime generalist GGP (hoofdagent). Op 31 juli 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 september 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 61,30%. Bij besluit van
10 oktober 2019 heeft het Uwv appellant met ingang van 18 september 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend omdat hij per deze datum 61,30% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 28 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 27 mei 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv over de belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de psychische klachten van appellant geen reden geven om meer beperkingen aan te nemen in de FML. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat appellant niet voldoet aan de criteria uit de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Het dagverhaal zoals beschreven door de primaire arts laat zien dat sprake is van diverse activiteiten op diverse niveaus van sociaal functioneren. Er is daarom onvoldoende aanleiding voor het aannemen van een urenbeperking. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is voor het aannemen van beperkingen op lichamelijk vlak. De primaire arts heeft een lichamelijk onderzoek verricht waarbij geen afwijkingen zijn geconstateerd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant in beroep geen medische gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen erop neer dat het Uwv volgens appellant zijn beperkingen door zijn lichamelijke en psychische klachten heeft onderschat. Het Uwv heeft onvoldoende rekening gehouden met de prikkelgevoeligheid van appellant waardoor hij zich moeilijk kan concentreren. Appellant acht zich niet in staat om fulltime te werken vanwege zijn PTSS-klachten en slaapproblemen. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn psychische belastbaarheid heeft overschat heeft appellant een brief van 25 maart 2022 en een voortgangsrapport van 8 mei 2019 van zijn psycholoog overgelegd. Ook heeft het Uwv volgens appellant ten onrechte geen beperkingen aangenomen wegens zijn hand-, vinger- en rugklachten. Nu het Uwv de belastbaarheid van appellant heeft overschat, zijn de geduide functies voor hem niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft rapporten van 16 september 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 22 september 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd. Hierin is gemotiveerd waarom de door appellant in hoger beroep gegeven toelichting op de beroepsgronden geen aanleiding geeft voor een ander standpunt over de belastbaarheid van appellant en de medische geschiktheid van de geduide functies. In reactie op de in hoger beroep door appellant overgelegde stukken heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juni 2022 overgelegd waarin hij heeft toegelicht waarom deze stukken geen aanleiding vormen om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 18 september 2019 heeft vastgesteld op 61,30%.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht en geeft geen reden om af te wijken van het oordeel van de rechtbank, zoals neergelegd in de aangevallen uitspraak. De aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.1.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het Uwv ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen wegens zijn hand-, vinger- en rugklachten. Hiertoe wordt ten eerste overwogen dat appellant dit standpunt ook in hoger beroep niet met medische gegevens heeft onderbouwd. Bovendien heeft de primaire arts een lichamelijk onderzoek verricht, waarbij zij geen bijzonderheden heeft geconstateerd aan de handen en de rug. Ook heeft appellant tijdens het spreekuurcontact met de primaire arts verklaard dat hij van de hand- en rugklachten geen belemmeringen ervaart.
4.4.2.
Er is evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde psychische belastbaarheid. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het voor hem moeilijk is om zich langere tijd te concentreren door zijn prikkelgevoeligheid. Ter zitting heeft appellant desgevraagd toegelicht dat volgens hem beperkingen moeten worden aangenomen voor het vasthouden en verdelen van de aandacht. Geoordeeld wordt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat bij het vaststellen van de psychische belastbaarheid voldoende rekening is gehouden met de beperkingen die appellant ondervindt van de PTSS. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat rekening is gehouden met algemeen stresserende factoren, zoals deadlines en productiepieken, en specifiek voor appellant stresserende factoren, zoals drukke plekken. Voor een beperking voor het verdelen en vasthouden van de aandacht zijn ook geen aanknopingspunten te vinden in de gedingstukken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de primaire arts tijdens het spreekuurcontact geen aanwijzingen heeft gevonden voor aandachts- of concentratiestoornissen bij appellant. Ook heeft het Uwv ter zitting terecht opgemerkt dat appellant in staat is om motor te rijden en dat in het actueel oordeel van de bedrijfsarts van
8 mei 2019 is vermeld dat appellant zich 30 minuten kan concentreren.
4.4.3.
Tot slot wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts in het rapport van 27 mei 2020 voldoende heeft gemotiveerd dat er geen grond is om voor appellant een urenbeperking aan te nemen. De door appellant overgelegde informatie van zijn psycholoog geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De brief van 25 maart 2022, waarin de psycholoog heeft vermeld dat appellant al zijn energie nodig heeft om overeind te blijven door zijn chronische klachten, dateert van ver na de datum in geding. In het voortgangsrapport van 8 mei 2019 heeft de psycholoog vermeld dat appellant vele sessies EMDR heeft gehad die een goed resultaat hebben gegeven. Appellant heeft geen florerende PTSS meer, is bevrijd van zijn herbelevingen en nachtmerries, en slaapproblemen spelen geen actieve rol meer bij appellant.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 5 september 2019 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van wikkelaar (SBC-code 267053), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en machinebediende (SBC-code 271093) in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. In het rapport van 22 september 2021 is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd ingegaan op de beroepsgronden van appellant over de geschiktheid van de geduide functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat in de functies geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellant wat betreft zijn prikkelgevoeligheid. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid wat betreft hand- en vingergebruik aangezien de normaalwaarde op dit beoordelingspunt niet wordt overschreden.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) K.M. Geerman