ECLI:NL:CRVB:2022:2402
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering na onderzoek woonsituatie
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering aan appellante, die ten tijde van een huisbezoek niet op haar basisregistratie personen (brp)-adres woonde. Appellante was van 21 februari 2019 tot 20 november 2019 ingeschreven op het brp-adres, maar na een huisbezoek op 5 oktober 2019, uitgevoerd door controleurs in opdracht van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, werd vastgesteld dat zij daar niet woonde. De minister had eerder studiefinanciering toegekend op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), maar na de bevindingen van het huisbezoek en een buurtonderzoek, werd de studiefinanciering herzien en een bedrag van € 1.692,56 teruggevorderd.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat het onderzoek van de minister voldoende grondig was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de bevindingen van het huisbezoek en het buurtonderzoek voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van de minister. De Raad concludeert dat appellante niet op het brp-adres woonde, en dat de verklaringen van de buren en de controleurs de minister in zijn standpunt ondersteunen. De wisselende verklaringen van appellante over haar woonsituatie ondermijnen haar geloofwaardigheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde.