Uitspraak
20 4185 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
2 mei 2019 vastgestelde diagnoses (depressieve stoornis, eenmalige episode-matig, ongespecificeerde somatische-symptoomstoornis of verwante stoornis en ongecompliceerde rouw). Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het rapport van de verzekeringarts bezwaar en beroep van 1 oktober 2019 dat deze arts rekening heeft gehouden met alle door appellante naar voren gebrachte klachten en de verkregen informatie van de behandelend sector. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat appellante op 11 december 2018 (datum in geding) op psychische gronden geen benutbare mogelijkheden heeft. De rechtbank heeft het standpunt van appellante niet gevolgd dat er sprake is van inconsistenties tussen het rapport van de voor het Uwv werkzame ANIOS-verzekeringsgeneeskundige van 18 oktober 2018 en het rapport dat is opgemaakt in het kader van de EZWb in 2017. Bij appellant was op
5 december 2017 sprake van een ernstige psychiatrische stoornis met disfunctioneren in persoonlijk en sociaal functioneren op micro-, meso- en macroniveau tot gevolg. Hiervan is in de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake op de datum in geding. Op de datum in geding is sprake van een depressieve stoornis, eenmalig episode, matig. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen sprake is van persoonlijk en sociaal onvermogen en daarom geen benutbare mogelijkheden. De rechtbank heeft meegewogen dat de voor het Uwv werkzame ANIOS-verzekeringsgeneeskundige toegelicht heeft dat er sprake lijkt te zijn van een discrepantie tussen de gepresenteerde klachten en de geduide beperkingen. Appellante presenteert haar klachten op een theatrale wijze zonder dat dit verklaard kan worden op grond van haar aandoening. Uit het dagverhaal blijkt dat appellante in staat is tot zelfverzorging. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellante geweigerd heeft om mee te werken aan een lichamelijk onderzoek. De voor het Uwv werkzame
ANIOS-verzekeringsgeneeskundige heeft daarnaast het standpunt ingenomen dat een lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen voor een onderzoek. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde FML, is de rechtbank niet gebleken dat de belasting in de voor appellante geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.
GZ-psycholoog van 11 juli 2019 en 6 mei 2019 volgt dat er bij appellante op de datum in geding sprake is van een depressieve stoornis, eenmalige episode-matig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 1 oktober 2019, 1 september 2020 en 12 mei 2022 gemotiveerd toegelicht waarom de voor appellante vastgestelde beperkingen in de FML van 19 oktober 2018 adequaat zijn. De bevindingen bij het psychisch onderzoek door de ANIOS-verzekeringsgeneeskundige geven geen aanleiding tot aannemen van beperkingen ten aanzien van het vasthouden van de aandacht, concentratie en zelfstandig handelen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen. De informatie van de huisarts van
26 september 2022, waarin vermeld is dat appellante bekend is met lage rugpijn en moeilijk kan zitten, heeft geen betrekking op de datum in geding.