ECLI:NL:CRVB:2022:2358
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering militair invaliditeitspensioen op basis van PTSS-criteria
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de staatssecretaris van Defensie om appellant een militair invaliditeitspensioen (mip) toe te kennen. Appellant, die van 6 december 1994 tot 6 juni 1995 als dienstplichtig militair in Bosnië was uitgezonden, heeft in 2012 en 2015 verzocht om een mip vanwege psychische klachten. Beide verzoeken werden afgewezen, onder andere op basis van een psychiatrische expertise van prof. dr. R.J. van den Bosch, die concludeerde dat er geen sprake was van posttraumatische stressstoornis (PTSS) en dat de psychische klachten niet in verband konden worden gebracht met de militaire dienst. In 2019 diende appellant opnieuw een verzoek in, vergezeld van een rapport van zijn behandelaar, waarin PTSS werd vastgesteld. Echter, na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek (VGO) concludeerde de staatssecretaris dat er geen nieuwe feiten waren die een heroverweging rechtvaardigden. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat op de peildatum van 5 augustus 2019 geen sprake was van PTSS die verband hield met de militaire dienst. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en het rapport van Van den Bosch, en oordeelde dat de door appellant genoemde gebeurtenissen niet als traumata konden worden gekwalificeerd volgens het PTSS Protocol. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geweigerd appellant een mip toe te kennen, en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.