ECLI:NL:CRVB:2022:2358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
21 / 3330 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering militair invaliditeitspensioen op basis van PTSS-criteria

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de staatssecretaris van Defensie om appellant een militair invaliditeitspensioen (mip) toe te kennen. Appellant, die van 6 december 1994 tot 6 juni 1995 als dienstplichtig militair in Bosnië was uitgezonden, heeft in 2012 en 2015 verzocht om een mip vanwege psychische klachten. Beide verzoeken werden afgewezen, onder andere op basis van een psychiatrische expertise van prof. dr. R.J. van den Bosch, die concludeerde dat er geen sprake was van posttraumatische stressstoornis (PTSS) en dat de psychische klachten niet in verband konden worden gebracht met de militaire dienst. In 2019 diende appellant opnieuw een verzoek in, vergezeld van een rapport van zijn behandelaar, waarin PTSS werd vastgesteld. Echter, na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek (VGO) concludeerde de staatssecretaris dat er geen nieuwe feiten waren die een heroverweging rechtvaardigden. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat op de peildatum van 5 augustus 2019 geen sprake was van PTSS die verband hield met de militaire dienst. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en het rapport van Van den Bosch, en oordeelde dat de door appellant genoemde gebeurtenissen niet als traumata konden worden gekwalificeerd volgens het PTSS Protocol. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geweigerd appellant een mip toe te kennen, en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

21.3330 MPW

Datum uitspraak: 3 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juli 2021, 20/7031 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. van de Nadort hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Nadort. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is van 6 december 1994 tot 6 juni 1995 als dienstplichtig militair uitgezonden geweest naar Bosnië in het voormalig Joegoslavië.
1.2.
Appellant heeft in 2012 verzocht om een militair invaliditeitspensioen (mip) vanwege psychische klachten. Dit verzoek is afgewezen vanwege het ontbreken van dienstverband. In 2015 heeft appellant opnieuw verzocht om een mip. De staatssecretaris heeft een psychiatrische expertise laten uitvoeren door prof. dr. R.J. van den Bosch. Van den Bosch heeft in zijn rapport van 25 maart 2015 geconcludeerd dat hij de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) niet kan stellen, dat in de termen van de DSM-IV sprake is van een bipolaire stoornis met stemmingscongruente psychotische kenmerken en dat hij etiologisch verband met de militaire dienst niet aannemelijk acht. Het verzoek is vervolgens afgewezen, het bezwaar tegen die beslissing is ongegrond verklaard en het beroep daartegen is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 februari 2017, 16/8143, ongegrond verklaard. Een verzoek van appellant om toekenning van een mip in februari 2019 is wederom afgewezen.
1.3.
Bij brief van 1 augustus 2019, door de staatssecretaris ontvangen op 5 augustus 2019, heeft appellant opnieuw verzocht om toekenning van een mip vanwege psychische klachten. Hij heeft daarbij een rapport overgelegd van zijn behandelaar A.M. Melcherts van juli 2019, waarin is geconcludeerd dat appellant lijdt aan een PTSS in verband met zijn uitzending. Daarnaast heeft hij een brief van zijn voormalig huisarts overgelegd.
1.4.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft op 17 januari 2020 in het kader van een herbeoordeling een verzekeringsgeneeskundig onderzoek (VGO) plaatsgevonden, waarvan op 20 januari 2020 rapport is uitgebracht. Hierbij is onder meer gebruik gemaakt van bevindingen uit het onder 1.2 genoemde rapport van Van den Bosch van 25 maart 2015. De conclusie van het VGO-rapport is dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een heroverweging betreffende dienstverband rechtvaardigen. Op grond van dit rapport heeft de staatssecretaris bij besluit van 30 januari 2020 het verzoek van appellant afgewezen.
1.5.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 januari 2020. Een bezwaarverzekeringsarts heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift op 19 juli 2020 advies uitgebracht aan de staatssecretaris. Deze arts zag geen aanleiding om het standpunt te herzien.
1.6.
Bij besluit van 8 september 2020 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarverzekeringsarts, het bezwaar tegen het besluit van 30 januari 2020 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In beroep heeft appellant een rapport van psychiater dr. R.V. Schwarz van 20 juni 2021 overgelegd, waarin onder meer is vermeld dat appellant is gediagnosticeerd met een PTSS met verlaat begin en dat het verband tussen de PTSS en het gebeurde tijdens de militaire dienst sterk is. De rechtbank heeft, kort samengevat, overwogen dat appellant met dit rapport geen gerede twijfel heeft opgeroepen aan de juistheid van het VGO-rapport, het advies van de bezwaarverzekeringsarts en het rapport van Van den Bosch.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
De staatssecretaris heeft in verweer een reactie van de bezwaarverzekeringsarts op het rapport van psychiater Schwarz overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling ligt voor of op de peildatum van 5 augustus 2019 (de datum van ontvangst van het verzoek) sprake is van PTSS die verband houdt met de militaire dienst.
4.2.
Op 1 juli 2008 is in werking getreden de ministeriële regeling van 27 juni 2008 (Staatscourant 2009, 11661; Regeling). Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de Regeling wordt bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband als bedoeld in de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen ter nadere invulling van de War Pensions Committee-schaal, voor zover hier van belang, gehanteerd het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS Protocol), bij de Regeling gevoegd als bijlage 2.
4.3.
De staatssecretaris heeft zich op grond van de adviezen van de verzekeringsartsen en het rapport van psychiater Van den Bosch van 25 maart 2015 op goede gronden op het standpunt gesteld dat de door appellant genoemde gebeurtenissen geen traumata zijn zoals bedoeld en nader omschreven in het PTSS Protocol. Wat betreft het dragen van een kist van een als gevolg van een granaatinslag omgekomen militair, heeft Van den Bosch de conclusie getrokken dat dit geen traumatische ervaring in de zin van het PTSS Protocol is, omdat dit geen beangstigende herinnering is en de ervaring dit zelf ook niet was. De Raad kan deze conclusie volgen. Andere gebeurtenissen, zoals de confrontatie met bedelende kinderen zijn, nog los van het gegeven dat ook in zoverre niet is gebleken van traumata als omschreven in het Protocol, kennelijk door appellant pas recent voor de eerste keer genoemd. Van belang in dat verband is dat, zoals vermeld in het rapport van de verzekeringsarts van 20 januari 2020, volgens het PTSS Protocol de anamnese die het dichtst bij de gebeurtenissen is afgenomen het meest betrouwbaar is. Ook de Raad ziet verder in het rapport van psychiater Schwarz geen grond voor gerede twijfel aan de juistheid van de medische rapporten die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Schwarz heeft bij psychiatrisch onderzoek, anders dan de constatering dat appellant een veilige plek in de spreekkamer zoekt, geen manifeste traumagerelateerde symptomen gevonden. Schwarz heeft ook niet kenbaar doorgevraagd naar traumata en/of ervaringen ten tijde van de uitzending. Een adequate diagnostische toets van de stoornissen en de oorzaken daarvan ontbreekt in zijn verslag. Door Schwarz is daarom zonder toereikende motivering aangenomen dat sprake is van een PTSS met verlaat begin met dienstverband. Voor benoeming van een medisch deskundige ziet de Raad dan ook geen aanleiding en heeft de rechtbank evenmin aanleiding hoeven zien.
4.4.
Slotsom is dat de Raad, hoe zeer overigens ook begrip kan worden opgebracht voor de verwarring die bij appellant is ontstaan door het meermaals stellen van de diagnose PTSS door onder meer zijn behandelaars, tot geen andere conclusie komen dan dat op de peildatum niet kan worden uitgegaan van een PTSS die verband houdt met de militaire dienst. Nu het standpunt van de staatssecretaris dat geen sprake is van invaliditeit met dienstverband wordt gevolgd, is de conclusie dat de staatssecretaris terecht heeft geweigerd appellant een mip toe te kennen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en L.M. Tobé en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R. van Doorn