ECLI:NL:CRVB:2022:2350
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die als werkvoorbereider heeft gewerkt, meldde zich op 22 januari 2016 ziek. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar wijzigde later de mate van arbeidsongeschiktheid van 100% naar 48,76%. Appellant was het niet eens met deze wijziging en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 september 2022 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn beperkingen onjuist waren vastgesteld, overwogen. Hij vroeg om een praktijktest om zijn beperkingen vast te stellen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 48,67% en dat er geen aanleiding was voor een praktijktest. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet ter discussie stonden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant ingebrachte informatie van zijn bedrijfsartsen niet voldoende onderbouwd was om aan de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen. De Raad concludeerde dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies en dat het hoger beroep niet slaagde.