ECLI:NL:CRVB:2022:2350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
22/692 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die als werkvoorbereider heeft gewerkt, meldde zich op 22 januari 2016 ziek. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar wijzigde later de mate van arbeidsongeschiktheid van 100% naar 48,76%. Appellant was het niet eens met deze wijziging en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 september 2022 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn beperkingen onjuist waren vastgesteld, overwogen. Hij vroeg om een praktijktest om zijn beperkingen vast te stellen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 48,67% en dat er geen aanleiding was voor een praktijktest. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet ter discussie stonden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant ingebrachte informatie van zijn bedrijfsartsen niet voldoende onderbouwd was om aan de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen. De Raad concludeerde dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

22.692 WIA

Datum uitspraak: 3 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 januari 2022, 18/4824 en 18/4964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.J.W.C. Lipman hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lipman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als werkvoorbereider. Op 22 januari 2016 heeft hij zich ziek gemeld met medische klachten. Bij besluit van 13 december 2017 heeft het Uwv appellant met ingang van 19 januari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% en de einddatum van de loongerelateerde uitkering op 18 januari 2020.
1.2.
Zowel appellant als zijn werkgever hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 13 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 48,76%. De wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft geen consequenties voor de toegekende loongerelateerde uitkering. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 11 mei 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 15 mei 2018 en een rapport van 1 juni 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat de FML die de verzekeringsarts opstelde niet correspondeert met de FML uit de expertise van Ergatis , die op 11 juli 2017 in opdracht van de werkgever van appellant werd opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen argumenten om de door Ergatis vastgestelde beperkingen niet over te nemen. Met name ontbreekt een medische grondslag voor beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen uit de FML van Ergatis overgenomen in de FML van 15 mei 2018.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig geacht. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gegeven om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank heeft geconstateerd dat het onderzoek van Ergatis bestond uit een intakegesprek met een arts voor arbeid en gezondheid, informatie van behandelend artsen, een second opinion door een medisch specialist (internist dr. R.A.J. Warringa), een belastbaarheidsonderzoek aan de hand van praktijktesten en een verzekeringsgeneeskundige beoordeling van de belastbaarheid van eiser. De onderzoeksbevindingen en onderbouwing van de conclusies van het onderzoek zijn opgenomen in een uitgebreide rapportage. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgaan van de resultaten van het expertise onderzoek van Ergatis . Bedrijfsarts Tjioe heeft wel informatie opgevraagd bij internist dr. F.J. Vos maar hieruit blijkt dat deze appellant voor het laatst gezien heeft in 2016, twee jaar voor de datum in geding. De visie van bedrijfsarts Tjioe wordt niet ondersteund door objectieve onderzoeksgegevens of door informatie van de behandelend sector. Uit de brief van bedrijfsarts Senden van 10 juni 2021 blijken evenmin nieuwe medische bevindingen die betrekking hebben op de beoordeling per 19 januari 2019. De rechtbank heeft overwogen dat bij de opstelling van de FML van 15 mei 2018 met het geobjectiveerde deel van de klachten voldoende rekening is gehouden en dat niet is gebleken dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De rechtbank gaat dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in deze FML. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat de voorgehouden functies voor appellant geschikt zijn en dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 48,67%.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het arbeidsongeschiktheidspercentage in bezwaar ten onrechte is gewijzigd omdat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Appellant heeft er wederom op gewezen dat de bedrijfsartsen Tjioe en Senden de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet delen. Volgens Senden is er bij appellant sprake van sterk verminderde (subjectieve) belastbaarheid met zowel fysieke beperkingen, als beperkingen ten aanzien van het persoonlijk functioneren. Ook is volgens appellant sprake van een beperkte duurbelastbaarheid. Dit past bij het beeld van post-Lymepatiënten en er is ten onrechte nog geen onderzoek gedaan naar zijn cognitieve beperkingen. Appellant heeft verzocht om door middel van een praktijktest te laten vaststellen wat zijn beperkingen zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 19 januari 2018 (datum in geding) heeft vastgesteld op 48,67%.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep getrokken conclusies. Het oordeel van de rechtbank dat de door appellant ingebrachte informatie van de bedrijfsartsen Tjioe en Senden geen aanleiding geeft voor twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid omdat deze niet wordt ondersteund door objectieve onderzoeksgegevens, wordt onderschreven. Bedrijfsarts Tjioe beschrijft op 19 september 2019 in zijn re-integratieadvies vermoeidheidsklachten en stelt dat de door appellant gewerkte 20 uur per week het maximaal haalbare is. Dit advies is echter uitgebracht in het kader van de re-integratie van appellant in een functie als huismeester voor 20 uur per week en kent een ander beoordelingskader. Bovendien is de door Tjioe genoemde recuperatiebehoefte niet onderbouwd met medische bevindingen. Ook de visie op de belastbaarheid van appellant van bedrijfsarts Senden in de brief van 10 juni 2021 is niet gebaseerd op eigen medische bevindingen naast de door hem afgenomen anamnese. Van de door appellant gestelde cognitieve beperkingen is niet gebleken in de onderzoeken die zijn verricht door de verzekeringsartsen. Ook in de informatie van de behandelend artsen en in de brief van de behandelend internist Vos van 9 oktober 2020, die appellant voor het laatst heeft gezien in 2016, wordt gemeld dat, in onder andere nader neurologisch onderzoek, geen verklaring is gevonden voor de door appellant ervaren klachten.
4.4.
Gelet op de beschikbare gegevens zijn er ook anderszins geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling van de belastbaarheid van appellant door het Uwv ten aanzien van de datum 19 januari 2018. Van belang is dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep congruent zijn met wat in het rapport van Ergatis , op basis van een lichamelijk onderzoek verricht door dr. R.A.J. Warringa, internist, is vastgesteld. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd, die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde medische beperkingen.
4.5.
Wat betreft het verzoek van appellant om zijn beperkingen vast te stellen met behulp van een praktijktest overweegt de Raad als volgt. Het is vaste rechtspraak, zie onder meer de uitspraak van 22 februari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0932, dat slechts beperkte waarde kan worden toegekend aan de uitkomsten van arbeidsexploratie-onderzoeken naar (duur)belastbaarheid. De Raad heeft in aanmerking genomen dat de daarbij gebruikte onderzoeksmethode meebrengt dat de onderzochte persoon, al dan niet bewust, in enige mate invloed zal kunnen uitoefenen op het onderzoek en aldus niet voorkomen zal kunnen worden dat de resultaten ervan mede afhankelijk zijn van diens medewerking aan het onderzoek. Verder geldt, en ook dit heeft de Raad al verschillende malen overwogen, dat zich op grond van dergelijke onderzoeken - waaraan geen arts te pas komt - niet laat vaststellen of eventueel gevonden beperkingen in de duurbelastbaarheid of anderszins zijn terug te voeren op ziekte of gebreken. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om appellant nader te laten onderzoeken met behulp van een praktijktest.
4.6.
Uitgaande van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor appellant vastgestelde medische beperkingen, is appellant terecht geschikt geacht voor de geselecteerde functies.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) S.C. Scholten