ECLI:NL:CRVB:2022:235

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
21/1233 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over weigering vergoeding bezwaarkosten bij herziening nabestaandenuitkering

In deze zaak heeft appellante, die vanaf juli 2016 een nabestaandenuitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om de bezwaarkosten te vergoeden. De Svb had eerder de nabestaandenuitkering herzien en teruggevorderd, wat leidde tot een geschil over de rechtmatigheid van deze besluiten. Appellante stelde dat de Svb niet verwijtbaar was voor de herziening en dat de kosten van bezwaar vergoed dienden te worden. Tijdens de zitting heeft de Svb zijn standpunt gewijzigd en erkend dat de vergoeding van de bezwaarkosten ten onrechte was geweigerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb inderdaad in de kosten van het bezwaar van appellante moet worden veroordeeld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb de kosten van appellante in bezwaar moet vergoeden, evenals de proceskosten in beroep en hoger beroep. De totale kosten zijn begroot op € 2.059,-, en de Svb moet ook het griffierecht van € 181,- vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 januari 2022.

Uitspraak

21.1233 ANW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2021, 19/5076 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 28 januari 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2021. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin, die via beeldbellen heeft deelgenomen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft vanaf juli 2016 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangen. Op 9 mei 2018 heeft appellante aan de Svb gemeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar met terugwerkende kracht vanaf 17 januari 2017 een Wajong-uitkering heeft toegekend. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt bij het Uwv.
1.2.
De Svb heeft in een besluit van 16 mei 2018 de nabestaandenuitkering met ingang van mei 2018 beëindigd. In een besluit van 7 december 2018 heeft de Svb de nabestaandenuitkering over de periode van januari 2017 tot en met april 2018 herzien en € 8.355,38 aan te veel ontvangen uitkering van appellante teruggevorderd.
1.3.
Het Uwv heeft in een besluit op bezwaar van 21 maart 2019 het eerdere besluit herroepen en vastgesteld dat appellante met ingang van 17 januari 2017 geen recht heeft op een Wajonguitkering.
1.4.
In een besluit van 22 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 december 2018 gegrond verklaard en dit besluit herroepen. Daarbij is vastgesteld dat appellante alsnog recht heeft op nabestaandenuitkering van januari 2017 tot en met april 2018 en van juli 2018 tot en met oktober 2018 en de terugvordering is komen te vervallen. Ook heeft de Svb vastgesteld dat de bezwaarkosten van appellante niet worden vergoed, omdat appellante de Svb pas in bezwaar erover heeft ingelicht dat zij tegen het besluit van het Uwv bezwaar heeft gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is terecht geweigerd de bezwaarkosten te vergoeden, omdat de Svb niet verwijtbaar is dat het besluit van 7 mei 2018 onrechtmatig was.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
In geding is of de Svb terecht heeft geweigerd om de bezwaarkosten van appellante te vergoeden.
3.2.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergoeding van de bezwaarkosten ten onrechte is geweigerd, omdat het appellante niet kan worden verweten dat in het besluit van 16 mei 2018 de nabestaandenuitkering ten onrechte is herzien en teruggevorderd.
De Svb heeft op de zitting van de Raad alsnog het standpunt ingenomen dat de vergoeding van de bezwaarkosten ten onrechte is geweigerd.
3.3.
Geconcludeerd wordt dat de Svb moet worden veroordeeld in de kosten van het bezwaar van appellante. Deze kosten worden begroot op € 541,- (1 punt, wegingsfactor 1).
4. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 759,- (2 punten, wegingsfactor 0,5) in beroep en op € 759,- (2 punten, wegingsfactor 0,5) in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
5. Partijen verschillen van mening over de vraag of verrekening van de proceskosten zou kunnen plaatsvinden. De Raad kan zich daar in dit geschil niet over uitlaten, omdat een besluit tot verrekening niet voorligt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 22 augustus 2019 voor zover daarbij is beslist over de kosten van appellante in bezwaar;
- veroordeelt de Svb in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.059,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2022.
(getekend) A. van Gijzen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.