ECLI:NL:CRVB:2022:2343
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die eerder als verzorgende werkte, had zich in 2014 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na een periode van arbeidsongeschiktheid ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, maar het Uwv heeft in 2018 vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid was gedaald naar 22,64%. Dit leidde tot de beëindiging van haar WIA-uitkering per 31 januari 2019. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante correct heeft vastgesteld. De rechtbank had vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante betwistte in hoger beroep de stabiliteit van haar medische situatie en voerde aan dat er verdergaande beperkingen moesten worden aangenomen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.