ECLI:NL:CRVB:2022:2341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 9 november 2016 ziek meldde, had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen en was laatstelijk werkzaam als secretaresse/poli-assistente. Het Uwv had op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld dat appellante met ingang van 7 november 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde haar daarom een WIA-uitkering toe te kennen.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat de deskundige haar ten onrechte niet had onderzocht, waardoor zij niet de kans had gekregen om haar lichamelijke klachten opnieuw onder de aandacht van een arts te brengen. De Raad oordeelde echter dat het rapport van de deskundige blijk gaf van een zorgvuldig onderzoek en overtuigend was gemotiveerd. De deskundige had kennis genomen van alle relevante medische informatie en had geen aanleiding gezien om appellante zelf te onderzoeken.
De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat de geselecteerde functies passend waren binnen de bij appellante vastgestelde beperkingen. De stelling van appellante dat deze functies belastender waren dan haar maatgevende arbeid vond geen steun in het dossier. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.