ECLI:NL:CRVB:2022:234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
21/1690 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op kinderbijslag voor appellant over de kwartalen 2018-2019 wegens niet voldoen aan onderhoudseis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderbijslag van appellant voor zijn kinderen over de kwartalen van 2018 tot en met 2019. Appellant had in het verleden kinderbijslag ontvangen, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in een besluit van 14 mei 2019 medegedeeld dat hij vanaf het eerste kwartaal van 2018 geen recht meer heeft op kinderbijslag, omdat hij niet verzekerd is voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). In een later besluit is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, omdat hij niet aan de onderhoudseis voldeed. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen, die in Marokko woonden.

Tijdens de zitting op 17 december 2021 heeft appellant aangevoerd dat hij zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden, maar de Raad oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om dit te onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant veel overmakingsbewijzen heeft overgelegd, maar dat opnamebewijzen vaak ontbreken. Hierdoor kon de Svb niet controleren over welke periode appellant in Nederland of Marokko verbleef, wat essentieel is voor het vaststellen van zijn recht op kinderbijslag. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de verklaring van appellant over problemen met de post niet voldoende onderbouwd is.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat appellant niet heeft aangetoond dat hij aan de onderhoudsverplichting voldeed en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21/1690 AKW en 21/1691 AKW
Datum uitspraak: 28 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 maart 2021, 20/673 en 20/3320 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 17 december 2021. Namens appellant is zijn gemachtigde verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1.1.
Appellant heeft in het verleden kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen voor zijn zoon [naam zoon] en dochter [naam dochter], beiden geboren op [geboortedatum kinderen] 2010. De kinderen woonden ten tijde in geding bij de echtgenote van appellant in Marokko. Appellant is sinds kort naar Marokko verhuisd.
1.2.
Na een nieuwe aanvraag van appellant om kinderbijslag, heeft de Svb in een besluit van 14 mei 2019 appellant medegedeeld dat hij vanaf het eerste kwartaal van 2018 geen recht heeft op kinderbijslag, omdat hij niet verzekerd is voor de AKW.
1.3.
Bij besluit van 30 januari 2020 (bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen het besluit van 14 mei 2019 ongegrond verklaard. Daarbij is alsnog aangenomen dat appellant vanaf het eerste kwartaal van 2018 verzekerd is voor de AKW. Over het eerste kwartaal van 2018 tot en met het eerste kwartaal van 2019 heeft appellant echter geen recht op kinderbijslag, omdat de kinderen niet bij hem wonen en hij niet in belangrijke mate heeft bijgedragen in het onderhoud van zijn kinderen.
1.4.
Bij besluit van 26 juni 2020 heeft de Svb appellant medegedeeld dat hij vanaf het tweede kwartaal van 2019 geen recht heeft op kinderbijslag, omdat de kinderen niet bij hem wonen en appellant niet heeft voldaan aan de onderhoudseis.
1.5.
Bij besluit van 3 november 2020 (bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen het besluit van 26 juni 2020 ongegrond verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij over de in geding zijnde kwartalen aan de onderhoudseis heeft voldaan. Er zit een groot aantal stortingsbewijzen in het dossier op naam van de echtgenote van appellant, maar van slechts enkele stortingen is een ontvangstbewijs overgelegd. Aan de verklaring van appellant dat de ontbrekende ontvangstbewijzen wel zijn opgestuurd maar door de coronaperikelen bij de post zijn zoekgeraakt, kan de rechtbank bij gebrek aan concretisering geen waarde toekennen.
Verder is overwogen dat het voor de Svb niet mogelijk is gebleken om te controleren over welke periode appellant in Nederland dan wel in Marokko heeft verbleven. Hierdoor is niet duidelijk over welke dagen appellant recht heeft op een forfaitaire bijdrage in het onderhoud van zijn kinderen.
Standpunt in hoger beroep
3. Appellant heeft aangevoerd dat hij zijn kinderen over de in geding zijnde kwartalen in belangrijke mate heeft onderhouden. Ten onrechte is geen rekening gehouden met de omstandigheden en de moeilijkheden die er zijn in verband met de coronapandemie ten aanzien van de bewijslevering van de onderhoudsverplichting. Andere bewijsstukken heeft appellant niet.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of appellant over het eerste kwartaal van 2018 tot en met het eerste kwartaal van 2020 recht heeft op kinderbijslag voor [naam zoon] en [naam dochter].
4.2.
Uit artikel 7, eerste lid, van de AKW volgt dat een verzekerde recht heeft op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat tot zijn huishouden behoort of door hem wordt onderhouden.
4.3.
[naam zoon] en [naam dochter] behoorden over het eerste kwartaal van 2018 tot en met eerste kwartaal van 2020 niet tot het huishouden van appellant. Appellant kan daarom voor zijn kinderen alleen aanspraak maken op kinderbijslag als hij aannemelijk kan maken dat hij hen in belangrijke mate, dat wil zeggen vanaf het eerste kwartaal van 2018 voor € 422,- per kind per kwartaal, vanaf het eerste kwartaal van 2019 voor € 425,- per kind per kwartaal en vanaf het eerste kwartaal van 2020 voor € 433,- per kind per kwartaal, heeft onderhouden.
Volgens vaste rechtspraak moet appellant op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze aantonen of aannemelijk maken dat hij deze onderhoudsbijdrage heeft geleverd.
4.4.
Appellant is daarin niet geslaagd. Appellant heeft veel overmakingsbewijzen overgelegd over de in geding zijnde kwartalen, maar opnamebewijzen ontbreken veelal. Over het derde kwartaal van 2019 zijn wel overmakingsbewijzen en opnamebewijzen beschikbaar van in totaal € 672,16. Dit bedrag is echter te weinig om aan de onderhoudsbijdrage voor beide kinderen te voldoen. Verder wordt met de rechtbank geoordeeld dat het voor de Svb niet mogelijk is gebleken om te controleren over welke periode appellant bij zijn kinderen in Marokko heeft verbleven. Hierdoor heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij door middel van de fictieve onderhoudsbijdrage van € 10,- per dag aan de onderhoudsbijdrage van artikel 7, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag heeft voldaan. Tot slot wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat geen waarde kan worden toegekend aan de niet onderbouwde stelling van appellant over de problemen met de post bij het verzenden van de ontvangstbewijzen.
4.5.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2022.
(getekend) A. van Gijzen
De griffier is verhinderd te tekenen.