ECLI:NL:CRVB:2022:2329

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
21 / 441 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens onduidelijke woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2020. De appellant had op 10 december 2019 een aanvraag voor bijstand ingediend, maar deze werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant onvoldoende informatie had verstrekt over zijn woon- en leefsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant, die in de beoordelingsperiode geen vaste woon- of verblijfplaats had, verplicht was om het door het college verstrekte formulier voor wisselende verblijfplaatsen in te vullen of op andere wijze aannemelijk te maken waar hij verbleef. De appellant had enkel verklaard dat hij bij vrienden verbleef, maar had geen verdere gegevens verstrekt. Hierdoor bleef zijn woon- en leefsituatie onduidelijk, wat leidde tot de conclusie dat het college het recht op bijstand niet kon vaststellen.

De Raad benadrukte dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij de aanvrager ligt en dat het niet voldoen aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting kan leiden tot weigering van de bijstand. De appellant had ook een verklaring van zorgaanbieder Stichting Maaszicht overgelegd, maar deze bood geen soelaas, aangezien hij niet had voldaan aan zijn verplichtingen om informatie te verstrekken over zijn verblijf. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.441 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2020, 20/4022 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 25 oktober 2022
Zitting heeft: mr. E.J.M. Heijs
Griffier: K.M. Geerman
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.J. Michielsen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Biemond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft zich op 10 december 2019 voor bijstand gemeld en op 28 januari 2020 een aanvraag ingediend. Bij besluit van 19 maart 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 juli 2020 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over zijn feitelijke woon- en verblijfplaats als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over onder meer zijn woon- en leefsituatie. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie. Omdat appellant in de te beoordelen periode van 10 december 2019 tot en met 19 maart 2020 geen vaste woon- of verblijfplaats had, was hij gehouden om het door het college verstrekte formulier wisselende verblijfplaatsen in te vullen, of op andere wijze aannemelijk te maken waar hij heeft verbleven. Appellant heeft dit niet gedaan. Hij heeft volstaan met de verklaring dat hij bij vrienden heeft verbleven. Hierdoor is zijn woon- en leefsituatie onduidelijk gebleven en kon het college het recht op bijstand niet vaststellen. Dat appellant over zijn verblijf bij vrienden geen gegevens wilde verstrekken, omdat hij hen niet in de problemen wilde brengen, dient voor zijn rekening en risico te blijven. Appellant heeft verder gewezen op de verklaring van zorgaanbieder Stichting Maaszicht, waarin, voor zover van belang, is vermeld dat appellant per 20 februari 2020 stond ingeschreven op het adres van de Stichting en het als gevolg van de corona-uitbraak helaas niet mogelijk was om appellant een kamer aan te bieden. Deze verklaring kan hem evenmin baten. Dat appellant geen verwijt treft dat hij niet op het adres van de Stichting Maaszicht heeft kunnen verblijven, laat onverlet dat op hem als aanvrager van bijstand de plicht rustte om informatie te verstrekken over de vraag waar hij wel verbleef. Dat heeft appellant, zoals hiervoor al is vastgesteld, in onvoldoende mate gedaan.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) K.M. Geerman (getekend) E.J.M. Heijs