ECLI:NL:CRVB:2022:2327
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering met betrekking tot medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die eerder als lasser werkte, meldde zich ziek na een aanrijding in 2014 en heeft sindsdien verschillende medische klachten, waaronder een autismespectrumstoornis en een matige depressie. Het Uwv weigerde de WIA-uitkering op basis van een medische beoordeling die concludeerde dat appellant per 2 november 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en het beroep is uiteindelijk bij de Centrale Raad van Beroep beland.
De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordeling van een onafhankelijke deskundige, H.J. Hullen, had gevolgd. Hullen concludeerde dat de medische situatie van appellant correct was beoordeeld en dat de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd, adequaat waren. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het onderzoek van Hullen niet zorgvuldig was en dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, vooral met betrekking tot zijn autismespectrumstoornis en de gevolgen van zijn Bellse paralyse.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek van Hullen zorgvuldig was en dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen juist waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van appellant. De Raad concludeerde dat appellant niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat hij niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Wet WIA.