ECLI:NL:CRVB:2022:2318

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
21 / 3311 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing tegemoetkoming verhuiskosten op grond van het Verplaatsingskostenbesluit defensie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om tegemoetkoming in de verhuiskosten door de Staatssecretaris van Defensie. Betrokkene, een militair, had verzocht om een tegemoetkoming op basis van het Verplaatsingskostenbesluit defensie (VKBD) na haar verhuizing naar een woning die 26 kilometer van haar standplaats ligt. De staatssecretaris had het verzoek afgewezen, omdat de afstand tussen de nieuwe woning en de werklocatie meer dan de toegestane 25 kilometer bedraagt. Betrokkene had aangevoerd dat er binnen het woongebied geen woningen beschikbaar waren die aan haar eisen voldeden, en dat dit een bijzondere omstandigheid vormde voor toepassing van de hardheidsclausule van het VKBD.

De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep heeft de staatssecretaris zich tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad overweegt dat betrokkene onvoldoende heeft aangetoond dat er binnen het woongebied geen woningen beschikbaar waren die aan haar eisen voldeden. De Raad concludeert dat de staatssecretaris terecht geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule, omdat de omstandigheden van betrokkene niet uitzonderlijk zijn in vergelijking met andere defensiemedewerkers. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene ongegrond.

Uitspraak

21.3311 MAW

Datum uitspraak: 27 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 augustus 2021, 20/2676 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
[betrokkene] te Curaçao (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B. Damen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2022. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Zilverberg. Betrokkene heeft aan de zitting deelgenomen via videoverbinding, bijgestaan door mr. Damen, die bij de zitting aanwezig was.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is militair in de rang van [naam functie] bij [dienstonderdeel] . Bij besluit van 28 februari 2019 is aan haar een functie toegewezen met standplaats [plaats 1] . Omstreeks 19 oktober 2019 is zij verhuisd naar een woning in [plaats 2] , gelegen op 26 kilometer van haar standplaats. Op 13 oktober 2019 heeft betrokkene een verzoek ingediend om toekenning van een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van het Verplaatsingskostenbesluit defensie (VKBD).
1.2.
Bij besluit van 14 november 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 april 2020 (bestreden besluit), heeft de staatssecretaris het verzoek van betrokkene afgewezen. Betrokkene komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van artikel 3 van het VKBD, omdat de enkele reisafstand tussen het adres van de nieuwe woning in [plaats 2] en haar werklocatie, gemeten met de door Defensie gehanteerde routeplanner, meer dan 25 kilometer bedraagt (te weten 26 kilometer). Er bestaat geen aanleiding om op grond van de hardheidsclausule van artikel 31 van het VKBD een tegemoetkoming toe te kennen, omdat niet is gebleken dat sprake is van een dusdanig beperkt woningaanbod binnen het woongebied dat het voor betrokkene niet mogelijk was om in dat gebied een huurwoning te krijgen. Dat heeft betrokkene evenmin aangetoond. Verder acht de staatssecretaris dat het aannemelijk is dat het beperkte woningaanbod waar betrokkene naar verwijst het gevolg is van de eisen van betrokkene, zoals een maximale huursom van € 800,- en een tuin voor haar buitenkatten. Nadat zij constateerde dat er slechts een beperkt aantal huurwoningen in het woongebied aan haar eisen voldeed, had betrokkene ervoor kunnen kiezen om haar eisen aan te passen, zodat zij in het woongebied een huurwoning had kunnen vinden. Dat heeft betrokkene niet gedaan. De gevolgen van die keuzen dienen niet voor rekening van Defensie te komen. Toepassing van de geldende regelgeving leidt in het geval van betrokkene niet tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat toepassing van de regelgeving in dit geval niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard en daarom met gebruikmaking van de hardheidsclausule een tegemoetkoming in de verhuiskosten had moeten toekennen.
3.1.
In hoger beroep heeft de staatssecretaris zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak is bij besluit van 22 september 2021 aan betrokkene een tegemoetkoming in de verhuiskosten van € 6.088,16 toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het VKBD wordt in dit besluit verstaan onder “woongebied” een zodanig gebied waarbij de afstand van de woning naar de plaats van tewerkstelling niet meer bedraagt dan 25 kilometer, vast te stellen bij gebruik van ander vervoer dan openbaar vervoer, alsmede een bij ministeriële regeling goedgekeurde plaats van vestiging.
4.1.2.
Op grond van artikel 3, eerste lid van het VKBD heeft de defensieambtenaar die bij verplaatsing verhuist naar het woongebied van zijn nieuwe standplaats, aanspraak op een tegemoetkoming in de verhuiskosten mits de verhuizing plaatsvindt binnen twee jaren na de datum van de verplaatsing, dan wel binnen zes maanden voor de datum van de verplaatsing en indien door de verhuizing de reisafstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling met ten minste 60% wordt bekort en, indien hij militair is voorafgaand aan de verhuizing, een eigen huishouding voerde.
4.1.3.
Op grond van artikel 31 van het VKBD kan van de artikelen 2 tot en met 29 worden afgeweken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze regelgeving beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van artikel 3 van het VKBD. Uitsluitend is in geschil of sprake is van omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris in dit geval toepassing had behoren te geven aan de hardheidsclausule in artikel 31 van het VKBD.
4.3.
De staatssecretaris betoogt in hoger beroep (kort samengevat) dat er geen grond bestaat om in de situatie van betrokkene toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 31 van het VKBD. Dit betoog slaagt. De Raad overweegt hiertoe het volgende.
4.4.
Betrokkene heeft van meet af aan een beroep gedaan op de hardheidsclausule, omdat duidelijk was dat zij niet voldeed aan de in het VKBD genoemde voorwaarden met betrekking tot de ten hoogste toegestane reisafstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling. Het is in die omstandigheid aan betrokkene om te onderbouwen dat het niet mogelijk is om binnen het 25 km-gebied woningen te vinden en om overigens te onderbouwen dat sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot toepassing van de hardheidsclausule. Dit heeft zij onvoldoende gedaan.
4.5.
Dat betrokkene binnen het woongebied geen woning heeft kunnen vinden die aan haar eisen voldoet betekent niet dat sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan aan haar met toepassing van de hardheidsclausule een tegemoetkoming had moeten worden toegekend. Dit geldt immers ook voor andere defensiemedewerkers die vanwege hun woonwensen in het woongebied geen woning kunnen vinden. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat met aanpassing van haar eisen geen woningen beschikbaar waren. De omstandigheid dat betrokkene maar één kilometer buiten het woongebied een woning heeft gevonden, vormt evenmin grond voor toepassing van de hardheidsclausule. In het VKBD is een grens getrokken en er kunnen zich altijd grensgevallen voordoen. Het verleggen van die grens met toepassing van de hardheidsclausule leidt immers tot nieuwe grensgevallen. Dat betrokkene heeft vernomen dat nieuwe regelgeving in de maak is, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu nog geen enkele duidelijkheid bestaat op welke termijn en in hoeverre nieuwe regelgeving van kracht zal worden.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van de staatssecretaris slaagt en de aangevallen uitspraak vernietigd moet worden. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene ongegrond verklaren. Uit dit oordeel volgt dat de grondslag aan het besluit van 22 september 2021 komt te ontvallen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) L.C. van Bentum