ECLI:NL:CRVB:2022:2317

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
22 / 800 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van besluiten inzake OVW-periodieken voor ambtenaar

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 2 februari 2022 het beroep tegen het bestreden besluit van de korpschef ongegrond verklaarde. De korpschef had eerder, op 21 april 2021, een verzoek van appellante om herziening van besluiten van 16 december 2014 toegewezen, maar alleen met terugwerkende kracht vanaf 6 februari 2020. Appellante was van mening dat zij vanaf 1 juli 2016 recht had op nabetaling van OVW-periodieken, omdat zij toen was geplaatst in de functie van [naam functie]. De korpschef weigerde echter om het besluit van 16 december 2014 te herzien voor de periode van 1 juli 2016 tot 6 februari 2020, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren.

Tijdens de zitting op 15 september 2022 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat zij het besluit van 16 december 2014 niet had ontvangen en daarom geen bezwaar kon maken. De Raad oordeelde echter dat het verzoek om herziening impliceert dat appellante ervan uitging dat het besluit in rechte vaststond. Bovendien was het besluit van 10 juni 2016, dat betrekking had op de plaatsing in de functie, geen nieuw feit of veranderde omstandigheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, met L.C. van Bentum als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 oktober 2022.

Uitspraak

22.800 AW

Datum uitspraak: 27 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2022, 21/4891 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2022. Appellante is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Dedding en L. Lammers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam bij [naam organisatie] . Bij besluit van 10 juni 2016 is appellante met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van [naam functie] . Op 6 februari 2020 heeft een groep medewerkers, waaronder appellante, de korpschef verzocht om terug te komen van besluiten van 16 december 2014. De besluiten van 16 december 2014 gaan over de eventuele aanspraken op periodieken vanwege onvermijdelijke verzwarende omstandigheden (OVW) en de (na)betaling daarvan als gevolg van de overgang naar het [functiegebouw naam organisatie] per 1 januari 2012. Verzocht is om de besluiten van 16 december 2014 te herzien en vast te stellen dat deze groep medewerkers vanaf de dagtekening van het verzoek recht heeft op nabetaling van OVW-periodieken, omdat aan de functie van de medewerkers 24 of meer OVW-punten dienen te worden toegekend.
1.2.
Bij besluit van 21 april 2021 heeft de korpschef dit verzoek van appellante met ingang van de datum van het verzoek, 6 februari 2020, toegewezen. Aan appellante worden daarom vanaf die datum OVW-periodieken toegekend. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij van mening is dat zij met ingang van 1 juli 2016, de datum van plaatsing in de functie van [naam functie] , aanspraak heeft op de bezoldiging die bij de functie hoort, dus ook de OVW-periodieken.
1.3.
Bij besluit van 28 juni 2021 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. De korpschef heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit van 16 december 2014 in rechte vaststaat, omdat appellante daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. De korpschef heeft geweigerd om met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het besluit van 16 december 2014 ook voor de periode van 1 juli 2016 tot 6 februari 2020 te herzien, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft betoogd dat zij het besluit van 16 december 2014 niet heeft ontvangen en dat zij daarom geen bezwaar kon maken tegen dat besluit. Dit betoog slaagt niet. Dat appellante om herziening heeft gevraagd van het besluit van 16 december 2014 impliceert dat zij ervan uitging dat dit besluit inmiddels in rechte vaststaat. Met een herzieningsverzoek wordt het bestuursorgaan namelijk gevraagd terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit. Appellante heeft in het verzoek van 6 februari 2020 bovendien gevraagd om met de datum van de dagtekening van het verzoek de OVW-periodieken na te betalen. Daarbij komt dat appellante, nadat zij alsnog bekend is geworden met het besluit van 16 december 2014, geen bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit. Dat appellante aanvankelijk in de veronderstelling verkeerde dat zij zich had aangesloten bij de groep collega's die al eerder procedeerde tegen de besluiten van 16 december 2014 en het niet toekennen van OVW-periodieken, maakt dit niet anders nu deze veronderstelling onjuist bleek, hetgeen ook door appellante is erkend.
4.2.
Appellante heeft betoogd dat de in het besluit van 10 juni 2016 toegekende definitieve plaatsing in de functie van [naam functie] , een gewijzigde omstandigheid is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Op 16 december 2014 was appellante namelijk nog niet geplaatst. Ook dit betoog slaagt niet. Het besluit van 10 juni 2016 kan niet worden gezien als een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Dat besluit zag op de plaatsing van appellante in de functie van [naam functie] . Op 10 juni 2016 was nog niet bekend dat appellante recht had op OVW-periodieken
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) L.C. van Bentum