ECLI:NL:CRVB:2022:2292
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 24 februari 2016 ziekmeldde met psychische en lichamelijke klachten, had op 5 maart 2018 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv had na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld dat appellant per einde wachttijd op 22 mei 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde daarom de uitkering. Appellant was het hier niet mee eens en ging in beroep tegen deze beslissing.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant stelde dat het Uwv ten onrechte de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld per 22 mei 2018, en dat zijn situatie per 21 februari 2019 beoordeeld had moeten worden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank, en oordeelde dat er geen juridische basis was voor de stelling van appellant. De Raad concludeerde dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct had vastgesteld en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de noodzaak voor een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid indien de gezondheidssituatie van de verzekerde later verslechtert.