ECLI:NL:CRVB:2022:2289
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen een besluit van het Uwv. De appellante, die zich op 7 maart 2016 ziek meldde met psychische klachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 5 maart 2018 79,53% arbeidsongeschikt was, maar na bezwaar werd deze mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 78,91%. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag was voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de systematiek van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) en de indeling van de functies in verschillende SBC-codes. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de geselecteerde functies niet als gelijkwaardig konden worden beschouwd, ondanks dat in zes van de functies productiewerk voorkomt. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellante om een deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling door het Uwv.