ECLI:NL:CRVB:2022:2278
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de ingangsdatum van WAO-uitkering en de beoordeling van bijzondere gevallen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar WAO-uitkering. Appellante had verzocht om een verhoging van haar WAO-uitkering met terugwerkende kracht naar 26 juni 2016, omdat zij meende dat er sprake was van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO. De Raad oordeelde dat appellante ten tijde van belang niet in staat was om zelf melding te maken van haar toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar dat er wel een nauw bij haar betrokken persoon was, haar ex-partner, die op de hoogte was van haar verslechterende gezondheid en die dit had kunnen melden bij het Uwv. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was geoordeeld dat het Uwv de WAO-uitkering van appellante terecht pas met ingang van 17 mei 2017 had verhoogd. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een afwijking van de standaardregels rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt het belang van inzicht in de eigen situatie en de rol van naasten in het proces van het aanvragen van uitkeringen.