ECLI:NL:CRVB:2022:2270

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
19 / 5213 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing om aanvraag bijzondere bijstand buiten behandeling te stellen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellanten, beiden gepensioneerden, hadden op 25 september 2017 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in verband met extra kosten door verhuizing en herinrichting. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren buiten behandeling gesteld, omdat de appellanten niet tijdig een aanvraagformulier hadden ingediend. Echter, de appellanten hadden tijdig verzocht om uitstel van het leveren van nadere informatie, wat het college ook had toegestaan. De Raad oordeelde dat het college niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden hiervoor.

De Raad merkte op dat het probleem niet lag in het ontbreken van gegevens, maar eerder in de overvloed aan informatie die de appellanten hadden verstrekt. De Raad concludeerde dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuiskosten, inrichtingskosten, woonkosten en medische kosten duidelijk was en dat het college deze informatie had moeten bespreken met de appellanten. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het college opgedragen om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen en daar inhoudelijk op te beslissen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de appellanten tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

19.5213 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 november 2019, 19/1794 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] en [Appellante] beiden te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren (college)
Datum uitspraak: 10 oktober 2022
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma
Griffier: F.C. Meershoek
Appellanten zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. d’Accorso.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 21 maart 2019;
  • geeft het college opdracht een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 2 januari 2019 en bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit rechtstreeks beroep kan worden ingesteld bij de Raad;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten in beroep tot een bedrag van € 1.518,-.
Dit betekent dat het college de aanvraag van appellanten van 25 september 2017, zoals aangevuld op 31 oktober 2018, alsnog in behandeling moet nemen en daar inhoudelijk op moet beslissen.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellanten, die als gepensioneerden een inkomen hebben van net boven bijstandsniveau, hebben op 25 september 2017 gemeld dat zij extra kosten zullen krijgen in verband met verhuizing en herinrichting. In een uitvoerige brief van 31 oktober 2018 hebben zij inzicht willen geven in deze kosten en bijstand gevraagd voor andere kosten (medische kosten, waarborgsom, zonwering en huur). Daarbij hebben zij overzichten gemaakt van de verschillende kosten en het geheel voorzien van bewijsmiddelen.
Op 1 november 2018 heeft het college geschreven dat de samenhang van de “enorme vracht aan papieren” niet duidelijk was en appellanten gevraagd om uiterlijk 12 december 2018 een aanvraagformulier in te dienen. Deze termijn was zo lang in verband met een medische behandeling. In de brief staat ook dat als appellanten meer tijd nodig hebben zij contact kunnen opnemen met een medewerker van het college.
Het college mag op grond van artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalen dat een aanvraagformulier moet worden gebruikt en is, als dat formulier niet tijdig wordt ingediend, op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd om de aanvraag buiten behandeling te laten.
Appellanten hebben het formulier niet binnen de termijn ingevuld ingediend. Wel hebben zij met een brief van 12 december 2018 tijdig gereageerd. In die brief staat dat het aanvraagformulier niet in te vullen was, omdat de tekst versprong. Dat verspringende, maar dus niet in te vullen formulier hebben zij wel bijgevoegd. Verder hebben zij de gevraagde informatie zo goed mogelijk gegeven en gevraagd van het college te mogen vernemen hoe zij kunnen bijdragen aan nadere informatie die nog niet beschikbaar is.
Zonder nadere reactie heeft het college de aanvraag bij primair besluit van 2 januari 2019 buiten behandeling gesteld omdat er onvoldoende gegevens zijn om de aanvraag te kunnen afhandelen. Aan het slot staat: “U hebt weliswaar aangegeven dat u niet begrijpt wat er van u verwacht wordt, maar volgens ons had het u voldoende duidelijk kunnen zijn wat wij van u nodig hebben.” Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 21 maart 2019 kennelijk ongegrond verklaard.
Het is op zich juist dat appellanten zelf hadden kunnen vragen om een wel werkend exemplaar van het aanvraagformulier, zoals de rechtbank heeft overwogen. Maar zij hebben dat niet gedaan. De Raad leest de brief van 12 december 2018 zo, dat appellanten binnen de termijn en dus tijdig hebben gevraagd om uitstel van het leveren van nadere informatie als het college dat nodig vond. De mogelijkheid om te vragen om uitstel had het college in de brief van 1 november 2018 ook gegeven. Onder deze omstandigheden is niet voldaan aan de voorwaarden om de aanvraag buiten behandeling te stellen, zodat het college daartoe niet bevoegd was.
Met het oog op de inhoudelijke behandeling merkt de Raad nog het volgende op. Het probleem is hier niet zozeer dat er te weinig gegevens zijn, maar eerder te veel. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen is uit de brieven van 25 september 2017 en 31 oktober 2018 af te leiden dat het gaat om een aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuiskosten, inrichtingskosten, woonkosten (waarborgsom, zonwering en huur) en medische kosten, inclusief de reis- en begeleidingskosten. Dat is precies de informatie die het college via het aanvraagformulier (ook) had willen krijgen. Als er over de aangevulde aanvraag nog onduidelijkheden zijn of nog informatie mist, zal het college dat op grond van zijn onderzoeksplicht, zoals vermeld in artikel 3:2 van de Awb met appellanten moeten bespreken.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellanten in beroep van € 1.518,-. Omdat appellanten vrijstelling hadden van het betalen van griffierecht hoeft het college dat niet te vergoeden.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F.C. Meershoek (getekend) J.N.A. Bootsma