In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die samen met een partner bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Dit besluit hield in dat de bijstand over een bepaalde periode was herzien en dat er een boete was opgelegd wegens vermeende schending van de inlichtingenverplichting. De Raad heeft vastgesteld dat het college bij appellante bankafschriften had opgevraagd, welke als bewijsstukken worden beschouwd. De Raad oordeelde dat het overleggen van deze bewijsstukken niet onder de inlichtingenverplichting valt, en dat appellante derhalve niet in gebreke was gebleven. Hierdoor was er geen grondslag voor de opgelegde boete. De Raad heeft het hoger beroep van appellante gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het college herroepen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.518,- bedragen.