Uitspraak
20 3861 ZW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.Deze arts heeft, na overleg van de arbeidsdeskundige met de personeelsconsulent van de ex-werkgever, appellant per 5 april 2019 geschikt geacht voor de maatgevende arbeid. Het Uwv heeft bij besluit van
8 april 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 5 april 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij vanaf deze datum weer arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 juni 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
.Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant juist heeft ingeschat. Er is uitgegaan van een psychische stoornis door alcohol en multiple drugs, reumatoïde artritis en fibromyalgie. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om aan het oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen. De door appellant in beroep overgelegde informatie heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de fibromyalgie in het rapport van 18 juni 2020 begrijpelijker had gekund, maar de rechtbank acht de motivering wel voldoende en ziet hierin geen aanleiding te concluderen dat de belastbaarheid van appellant onjuist is ingeschat. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de heupklachten van appellant beoordeeld en daarin geen aanleiding gezien extra beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft geen reden om aan deze conclusie te twijfelen. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de beoordeling door de arbeidsdeskundige dat de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige heeft overleg gevoerd met de personeelsconsulent van de voormalig werkgever en de rechtbank ziet geen reden dat niet van de verklaring van de personeelsconsulent mag worden uitgegaan.
hand- en vingergebruik. Uit de brief van de reumatoloog van 22 maart 2019 blijken degeneratieve afwijkingen aan de handen en voeten. Hoewel meerdere aandoeningen na de datum in geding zijn vastgesteld, waren de bijbehorende klachten er volgens het huisartsenjournaal al jaren. Ook is het oordeel over de psychische beperking onnavolgbaar. Appellant heeft bij de verzekeringsarts en bij de hoorzitting afwijkend gedrag vertoond. Er wordt gesteld dat dit te maken heeft met een vroegere diagnose van psychische stoornis door alcohol- en drugsgebruik, maar de verzekeringsarts heeft ook opgeschreven dat appellant geen alcohol en geen drugs gebruikt. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat appellant naar GGzE is verwezen en in 2019 voor zijn psychische klachten medicatie voorgeschreven krijgt. Appellant heeft daarom in feite geen benutbare mogelijkheden. Daarnaast blijkt uit de informatie van de radioloog dat meer beperkingen aangewezen zijn voor staan en lopen. Verder heeft appellant aangevoerd dat het Uwv is uitgegaan van een onjuist beeld van de laatst verrichtte werkzaamheden. De arbeidsdeskundige is niet op de werkvloer geweest en er is geen gespreksverslag van het overleg met de personeelsconsulent.
.
ZW-uitkering per deze datum heeft beëindigd.