ECLI:NL:CRVB:2022:2224
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om de WGA-loonaanvullingsuitkering te beëindigen ongegrond verklaarde. Appellante was werkzaam als schoonmaakster en had zich in 2016 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na een periode van arbeidsongeschiktheid ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv heeft na een herbeoordeling vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 28 november 2019.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de beëindiging van de uitkering terecht heeft vastgesteld. De Raad oordeelde dat de medische beoordelingen door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat zij momenteel therapie volgde en dat haar klachten niet goed waren beoordeeld, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de eerdere conclusies te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.