ECLI:NL:CRVB:2022:2217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
21 / 661 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens ontbreken hoofdverblijf op opgegeven adres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had een aanvraag om bijstand ingediend bij de gemeente Goirle, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat het college van burgemeester en wethouders van mening was dat de appellant niet zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. De appellant ontving tot 1 april 2019 bijstand van de gemeente Tilburg en meldde zich op 3 april 2019 voor een nieuwe aanvraag na zijn verhuizing naar een andere gemeente. Tijdens het onderzoek door de gemeente Goirle bleek dat de appellant geen betalingen had verricht op het nieuwe adres en dat zijn kamer een onbewoonde indruk maakte. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellant niet zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres, en dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.661 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 december 2020, 20/5191 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle (college)
Datum uitspraak: 27 september 2022
Zitting heeft: mr. A.M. Overbeeke
Griffier: E.A.J. Westra
Voor appellant is verschenen mr. F.E.R.M. Verhagen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Rombouts.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant ontving tot 1 april 2019 bijstand naar de norm voor een alleenstaande van de gemeente Tilburg . In verband met een verhuizing naar [naam plaats 1] heeft appellant zich op 3 april 2019 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand bij de gemeente [naam plaats 1] . Op 11 april 2019 heeft appellant de aanvraag ingediend. Appellant heeft op het aanvraagformulier vermeld als onderhuurder/kamerbewoner te wonen op het adres X in [naam plaats 1] (opgegeven adres), waar hij sinds 1 april 2019 stond ingeschreven in de Basisregistratie personen.
Naar aanleiding van de aanvraag hebben medewerkers van de gemeente Goirle een onderzoek ingesteld. Appellant is verzocht om informatie aan te leveren, waaronder bankafschriften vanaf 1 februari 2019 en een kopie van zijn huurcontract. Daarnaast heeft een gesprek met appellant plaatsgevonden met aansluitend een huisbezoek. Uit het onderzoek kwam onder meer het volgende naar voren. Uit de bankafschriften blijkt dat appellant in de periode van 1 april 2019 tot en met 31 mei 2019 geen enkele betaling verrichtte in [naam plaats 1] , maar wel veelvuldig betalingen verrichtte in [naam plaats 2] . De huurprijs van zijn kamer bedroeg € 250,- en ook was appellant een borg verschuldigd, maar die heeft appellant niet betaald. Appellant heeft verklaard dat hij niet op zijn oude adres in [naam plaats 2] kon blijven en daarom naar [naam plaats 1] is verhuisd. Hij is vaak in [naam plaats 2] en gaat met de bus op en neer. Tijdens het huisbezoek maakte de kamer van appellant een onbewoonde indruk. Er waren vrijwel geen persoonlijke spullen of eten aangetroffen. Met uitzondering van een ongeopend stuk zeep waren er geen verzorgingsproducten.
Bij besluit van 18 juni 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 januari 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen en het verstrekte voorschot van € 100,- teruggevorderd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant niet zijn hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is voor het bepalen waar iemand woont bepalend waar iemand werkelijk woont en waar het centrum van zijn maatschappelijk leven zich bevindt. Dit wordt beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Iemand die bijstand aanvraagt, is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonsituatie te verstrekken, omdat dit van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht geconcludeerd dat appellant in de te beoordelen periode niet zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Hiertoe heeft de rechtbank van belang geacht dat appellant gedurende de te beoordelen periode geen bestedingen of geldopnames heeft verricht in [naam plaats 1] . Zijn pingedrag is na 1 april 2019 ongewijzigd gebleven. Aan de huur van de kamer ligt een gebrekkig contract ten grondslag en de huur en de borgsom zijn feitelijk nooit betaald. Tijdens het huisbezoek wekte de kamer van appellant een onbewoonde indruk; zo waren er nauwelijks of geen persoonlijke spullen, eten of verzorgingsproducten aanwezig. Appellant heeft verklaard vrijwel dagelijks met de bus naar [naam plaats 2] te reizen, maar dit heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Het enkele feit dat op 4 juni 2019 aan appellant een dagvaarding is uitgereikt op het opgegeven adres, maakt dit, anders dan appellant heeft betoogd, niet anders.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, opnieuw aangevoerd dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres en wederom gewezen op de dagvaarding die in persoon is uitgereikt op het opgegeven adres.
Deze gronden zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank. De Raad voegt daar nog aan toe dat het betoog van appellant dat hij dagelijks met de bus naar [naam plaats 2] reisde — wat daar ook van zei — nog niet maakt dat appellant daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Het hoger beroep slaagt dus niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer