ECLI:NL:CRVB:2022:2201

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
20 / 189 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 december 2019 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft bekrachtigd. Appellante ontving op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden, maar was het niet eens met de hoeveelheid ondersteuning die haar was toegekend. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan.

Appellante had eerder een persoonsgebonden budget (pgb) voor drie uur per week, maar na een herindicatie werd dit verlaagd naar drie uur en dertig minuten per week. De medisch adviseur had vastgesteld dat appellante beperkingen ondervond bij het uitvoeren van huishoudelijke taken, maar het college was van mening dat de medische adviezen niet voldoende onderbouwden dat appellante geen enkele huishoudelijke taak kon verrichten. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat het college zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was om het medisch advies te betwisten.

In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20.189 WMO15

Datum uitspraak: 12 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 december 2019, 18/6888 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Gouda (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend, waarop van de zijde van het college is gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ondervindt beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. In verband daarmee heeft het college haar laatstelijk op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) tot 16 juli 2017 een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden verstrekt voor drie uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.2.
In het kader van een herindicatie heeft het college bij besluit van 11 juli 2017, gehandhaafd bij besluit van 5 september 2018 (bestreden besluit), aan appellante op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening verstrekt voor hulp bij het huishouden voor drie uur en dertig minuten per week in de vorm van een pgb voor de periode van 17 juli 2017 tot en met 21 juli 2019. Hieraan ligt een advies van medisch adviseur T.M. Van der HeijdenKatz van 31 mei 2017, aangevuld bij e-mailbericht van 14 juni 2017, ten grondslag. De medisch adviseur heeft, na een huisbezoek op 1 mei 2017 en ontvangen informatie van de huisarts, vastgesteld dat appellante als gevolg van diverse stoornissen beperkingen heeft op het gebied van lopen, traplopen, zwaar tillen/duwen, boven het hoofd reiken, trekken, dragen en stemmingsregulatie. Op basis van de door de medisch adviseur vastgestelde beperkingen heeft het college appellante in aanmerking gebracht voor 50 minuten per week hulp bij licht huishoudelijk werk, het maximum aantal van 90 minuten per week voor zwaar huishoudelijk werk en 70 minuten per week voor de wasverzorging. Volgens het college blijkt uit het medisch advies niet dat het licht huishoudelijk werk en de wasverzorging geheel moeten worden overgenomen. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.1.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 27 juni 2019 het college opgedragen de door appellante bij brief van 8 april 2019 (lees: 5 april 2019) overgelegde medische informatie alsnog voor te leggen aan de medisch adviseur. Hieraan is gehoor gegeven met het medisch advies van 18 juli 2019. De medisch adviseur heeft in de overgelegde stukken geen aanleiding gezien het oorspronkelijke advies te wijzigen. Bij brief van 24 augustus 2019 heeft appellante haar zienswijze kenbaar gemaakt.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geconstateerd dat ten onrechte artikel 8:51a van de Awb aan de tussenuitspraak ten grondslag is gelegd. Nu appellante de nadere medische stukken in beroep heeft overlegd, was geen sprake van een gebrek in het bestreden besluit dat hersteld diende te worden. De tussenuitspraak berustte dan ook op een evident onjuiste feitelijke grondslag. Dat betekent dat sprake is van een bijzonder geval dat het terugkomen van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel rechtvaardigt.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de beroepsgrond dat onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden door de medisch adviseur niet slaagt. De medisch adviseur heeft met appellante gesproken en informatie van de huisarts bij haar beoordeling betrokken. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch advies niet concludent of anderszins onjuist is. Ook is bij de rechtbank niet gebleken dat de medisch adviseur de klachten en beperkingen van appellante heeft miskend of onderschat. De medisch adviseur was van mening dat zij over voldoende informatie beschikte om tot een gedegen medisch oordeel te komen en de in beroep overgelegde medische informatie vormde geen aanleiding om het eerdere advies aan te passen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien hier aan te twijfelen. Het college heeft het medisch advies dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Appellante heeft niet met medische stukken aannemelijk gemaakt dat het voor haar onmogelijk is om ook maar iets in het huishouden te doen. Uit de vastgestelde beperkingen blijkt niet dat appellante niet in staat te achten is zelf maaltijden te bereiden. Het enkele feit dat appellante gezond moet eten en de niet onderbouwde stelling ter zitting dat zij vanwege trillingen geen pannen water kan tillen is daartoe niet voldoende. Dat zij eerder wel een deel van haar pgb aan maaltijdbereiding heeft besteed, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat het college de indicatie levenslang dan wel voor minimaal vijf jaar had moeten verstrekken. Hoewel de aandoeningen van appellante chronisch zijn, is niet aangetoond dat zich geen wijzigingen meer in haar situatie kunnen voordoen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Het college heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van een deel van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. De hoger beroepsgrond dat het college ten onrechte de in beroep de door appellante overgelegde stukken niet aan de medisch adviseur heeft voorgelegd mist, gelet op de in 2.1 weergegeven gang van zaken, feitelijke grondslag.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college aan haar op grond van de Wmo 2015 met ingang van 1 juni 2022 een maatwerkvoorziening heeft verstrekt voor hulp bij het huishouden voor vier uur per week en dat het gelet hierop onbegrijpelijk is dat zij in de thans van belang zijnde periode een pgb ontving voor slechts drie uur en dertig minuten hulp bij het huishouden per week. De Raad volgt appellante hierin niet. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat uit het aan de beslissing op bezwaar van 25 april 2022 ten grondslag liggende medisch advies van 15 februari 2022 blijkt dat sprake is van een verslechterde gezondheidssituatie van appellante sinds november 2021 toen het huisbezoek door de medisch adviseur plaatsvond. Dat al sinds mei 2019 sprake zou zijn van een verslechterde gezondheidssituatie van appellante blijkt niet uit dit medisch advies noch uit het medisch advies van 18 juli 2019 en heeft appellante ook niet nader medisch onderbouwd, nog daargelaten dat een eventuele verslechtering in mei 2019 nog niet betekent dat daarvan ook sprake is in de thans te beoordelen periode die loopt vanaf datum aanvraag tot datum beslissing op bezwaar.
4.5.
Nu het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf medische stukken over te leggen en daarvan ook gebruik heeft gemaakt en appellante onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de inhoudelijke medische beoordeling door de medisch adviseur, ziet de Raad geen aanleiding het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen te honoreren.
4.6.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2022.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) P. Boer