ECLI:NL:CRVB:2022:2193
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- L.M. Tobé
- Y. Sneevliet
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de aanstelling van een ambtenaar en rechtsgeldigheid van de vaststellingsovereenkomst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beëindiging van de aanstelling van appellant, die sinds 2008 werkzaam was bij de Universiteit van Amsterdam. Appellant had een vaste aanstelling en was in 2018 in overleg met het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam, vertegenwoordigd door een advocaat, tot een concept-vaststellingsovereenkomst gekomen. Deze overeenkomst hield in dat appellant met ingang van 1 september 2019 eervol ontslag zou krijgen en tot die datum bijzonder verlof zou krijgen om een andere werkkring te zoeken.
De Raad heeft vastgesteld dat er overeenstemming was bereikt over de beëindiging van de aanstelling, zoals blijkt uit een e-mail van de advocaat van appellant aan het college. Appellant heeft echter de vaststellingsovereenkomst niet ondertekend, wat leidde tot een geschil over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst rechtsgeldig was, ondanks het ontbreken van een handtekening van appellant, omdat er voldoende wilsovereenstemming was bereikt.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden tegen de rechtsgeldigheid van de vaststellingsovereenkomst. De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de overeenkomst rechtsgeldig was. De Raad oordeelde dat de schriftelijkheid en ondertekening in dit geval geen vereisten waren voor de totstandkoming van de overeenkomst. Het beroep van appellant op dwaling werd eveneens verworpen, omdat hij niet had aangetoond dat aan de voorwaarden voor dwaling was voldaan. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellant af.