ECLI:NL:CRVB:2022:2175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
20 / 3772 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor schuld aan zorgverzekeraar in de vorm van een lening

In deze zaak gaat het om de vraag of appellant recht heeft op bijzondere bijstand voor een betalingsachterstand bij een zorgverzekeraar, en of deze bijstand om niet kan worden verstrekt. Appellant ontvangt sinds 13 september 2011 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en heeft op 23 oktober 2019 bijzondere bijstand aangevraagd voor de aflossing van een schuld bij zorgverzekeraar FBTO. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 23 december 2019 goedgekeurd, maar alleen in de vorm van een geldlening van € 3.228,49. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat bijzondere bijstand voor een betalingsachterstand bij een zorgverzekeraar om niet moet worden verstrekt. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot een rechtszaak bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 11 oktober 2022 geoordeeld dat het college terecht bijzondere bijstand in de vorm van een lening heeft verstrekt. De Raad heeft vastgesteld dat de beleidsregels van het college niet inhouden dat bijzondere bijstand voor een betalingsachterstand bij een zorgverzekeraar om niet wordt verstrekt. De Raad heeft ook geoordeeld dat het college consistent beleid heeft gevoerd en dat de enkele verwijzing door appellant naar een ander geval niet voldoende is om te concluderen dat er een andere gedragslijn werd gevolgd. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

20 3772 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 september 2020, 20/2382 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 11 oktober 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 13 september 2011 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 23 oktober 2019 heeft appellant bijzondere bijstand op grond van de PW aangevraagd voor onder meer de aflossing van een schuld bij zorgverzekeraar FBTO, met als toelichting dat hij wil overstappen naar VGZ. Bij besluit van 23 december 2019 heeft het college de gevraagde bijzondere bijstand verleend tot een bedrag van € 3.228,49 (lees: € 3.329,77) in de vorm van een geldlening. Het college heeft dit besluit gebaseerd op artikel 35 van de PW en de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (Beleidsregels). In het besluit staat dat van appellant wordt verwacht dat hij zo snel mogelijk overstapt naar (de collectieve zorgverzekering) VGZ Rotterdampakket en geen nieuwe schulden maakt bij zijn zorgverzekeraar tot hij is overgestapt. Ook staat in het besluit dat ter aflossing van de geldlening € 51,52 wordt ingehouden op de bijstand van appellant.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 december 2019, voor zover de bijzondere bijstand is verleend in de vorm van een geldlening. Bij besluit van 31 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat het hebben van andere schulden geen reden is om de bijzondere bijstand om niet te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in de eerste plaats aangevoerd dat volgens het beleid van het college bijzondere bijstand voor betalingsachterstand bij de zorgverzekeraar om niet wordt verstrekt. Pas bij de wijziging van de Beleidsregels per 1 januari 2020 is aan artikel 8.7 van de Beleidsregels een nieuw lid toegevoegd waarin is bepaald dat deze bijzondere bijstand als lening wordt verstrekt.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hierbij is het volgende van betekenis.
4.2.1.
Op grond van artikel 48, eerste lid, van de PW wordt de bijstand verleend om niet, tenzij in de PW anders is bepaald. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder d, kan de bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien het bijstand betreft ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast.
4.2.2.
In artikel 2.4 van de Beleidsregels is bepaald dat de bijzondere bijstand, onverminderd de toepassing van artikel 48 van de PW, om niet wordt verstrekt, tenzij anders is bepaald.
4.2.3.
In artikel 8.7, tiende lid, van de Beleidsregels is niet ‘anders bepaald’, als bedoeld in artikel 2.4 van de Beleidsregels. Deze bepaling luidt namelijk als volgt:
“Het college kan eenmalig aan een belanghebbende bijzondere bijstand verlenen voor de betalingsachterstand van de aanvrager bij de zorgverzekering, voor zover dit noodzakelijk is voor de acceptatie van de aanvrager voor het VGZ Rotterdampakket. [...]”
4.2.4.
Anders dan appellant meent, volgt uit artikel 8.7, tiende lid, van de Beleidsregels niet dat bijzondere bijstand voor een betalingsachterstand bij een zorgverzekeraar om niet wordt verstrekt. Uit de passage “onverminderd de toepassing van artikel 48 van [de PW]” van artikel 2.4 van de Beleidsregels volgt juist dat het college bijzondere bijstand voor zo’n betalingsachterstand in de vorm van een geldlening kan verlenen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het in artikel 8.7, tiende lid, van de Beleidsregels neergelegde beleid moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college dit beleid consistent heeft toegepast. Hij stelt dat in ieder geval in één zaak bijzondere bijstand in de vorm van een gift is verleend voor een schuld bij een zorgverzekeraar, met verwijzing naar het zaaknummer van dat geval.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hierbij is het volgende van betekenis.
4.4.1.
Wat in artikel 8.7, tiende lid, van de Beleidsregels is bepaald, houdt niet meer in dan dat bijzondere bijstand wordt toegekend voor de in die bepaling genoemde kosten. Het college heeft in overeenstemming met die bepaling bijzondere bijstand verleend aan appellant. In zoverre is het beleid dus consistent toegepast.
4.4.2.
Ter zitting van de rechtbank heeft het college laten weten dat hij sinds 2013 de vaste gedragslijn volgt om bijzondere bijstand voor het delgen van de oude zorgverzekeringsschuld als lening te verstrekken. De vaste gedragslijn is geformaliseerd in het elfde lid dat per 1 januari 2020 aan artikel 8.7 is toegevoegd, luidende: “De bijzondere bijstand in dit artikel wordt als lening verstrekt”. In overeenstemming met de ten tijde van het besluit van 23 december 2019 gehanteerde vaste gedragslijn heeft het college aan appellant bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening.
4.4.3.
Voor zover appellant met zijn in 4.3 weergegeven beroepsgrond heeft willen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat een andere gedragslijn werd gevolgd, slaagt dit betoog niet. De enkele verwijzing naar een geval waarin het college wel bijzondere bijstand om niet zou hebben verstrekt voor een schuld aan een zorgverzekeraar is daarvoor onvoldoende.
4.4.
Uit 4.2 tot en met 4.4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2022.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) B. van Dijk