ECLI:NL:CRVB:2022:2174

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
21 / 1359 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor verhuiskosten op basis van noodzakelijkheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die van 2 maart 2016 tot 1 november 2019 bijstand ontving, heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van haar verhuizing naar [woonplaats]. Het college van burgemeester en wethouders van Oldambt heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de verhuizing niet noodzakelijk zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de verhuizing noodzakelijk was, onder andere om de reistijd voor haar zoon naar zijn vader te verkorten. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de verhuizing en de daarmee samenhangende kosten noodzakelijk waren. Er is geen medische verklaring of urgentieverklaring overgelegd die de noodzaak van de verhuizing ondersteunt. De Raad heeft geconcludeerd dat de kosten voor de eerste huur en borg niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten in de zin van de Participatiewet.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.1359 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
10 maart 2021, 20/1737 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Oldambt (college)
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.J. Griede, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. H.G.B. van der Wal, advocaat, is de opvolgend gemachtigde van appellante.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H. van der Veen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving van 2 maart 2016 tot 1 november 2019 van de gemeente Noordoost-Friesland bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Met ingang van 1 november 2019, de datum dat appellante met haar twee minderjarige kinderen naar [woonplaats] is verhuisd, heeft het college haar bijstand toegekend, eveneens naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Appellante heeft bij het college bijzondere bijstand aangevraagd voor verhuiskosten, te weten de eerste huurbetaling en de borg.
1.3.
Bij besluit van 29 november 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 april 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de verhuizing niet noodzakelijk was en dat de kosten niet voorvloeien uit bijzondere omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, eerste volzin, van de PW is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Tenslotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3.
Bij de kosten van eerste huur en borg als hier aan de orde, gaat het om kosten die, indien zij zich voordoen en noodzakelijk zijn, gerekend worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of de kosten in het individuele geval van appellante noodzakelijk waren.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat in haar geval sprake was van een noodzakelijke verhuizing en dat om die reden de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd ook noodzakelijk waren. In dat verband heeft zij erop gewezen dat zij bewust voor de verhuizing naar [woonplaats] heeft gekozen om de reistijd voor haar zoon naar zijn vader – de kinderen gingen ten tijde van belang om het weekend naar hun vader in [plaatsnaam] – te verkorten. Haar zoon is bekend met reisziekte en autisme. De verhuizing heeft voor veel rust gezorgd binnen het gezin. Het college had volgens appellante meer rekening kunnen houden met haar persoonlijke situatie en zich meer klantvriendelijk en minder rigide kunnen opstellen.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld en het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuizing en daarmee de kosten voor de verhuizing noodzakelijk waren. Appellante heeft, ook in hoger beroep, geen medische verklaring over de zoon en geen urgentieverklaring voor de verhuizing naar [woonplaats] overgelegd waaruit de noodzaak van de verhuizing volgt. Dat de verhuizing voor het gezin voor veel rust heeft gezorgd, zoals appellante heeft aangevoerd, is onvoldoende om de verhuiskosten als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW aan te merken.
4.7.
Uit 4.2 en 4.6 volgt dat de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, waaronder de door appellante gestelde onmogelijkheid om voor de kosten te reserveren, buiten bespreking kan blijven.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling is de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2022.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) A.M.M. Chevalier