ECLI:NL:CRVB:2022:2169
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering wegens gebrek aan toegenomen beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld. Het Uwv had op basis van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) geconcludeerd dat appellante per 7 februari 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat was meer dan 65% van haar loon te verdienen. Appellante was niet meer in staat om haar functie als tuinbouwmedewerkster uit te oefenen, maar kon wel andere functies vervullen. Op 9 april 2020 beëindigde het Uwv de ZW-uitkering van appellante per 11 mei 2020, omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld ten opzichte van de EZWb.
Appellante heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen relevante wijzigingen in de gezondheidssituatie van appellante waren aangetoond. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische beperkingen zijn onderschat, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen objectieve medische gegevens zijn die een toename van beperkingen aantonen. De rechtbank had deze gronden al afdoende besproken in de eerdere uitspraak. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
Deze uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in het vaststellen van de mate van beperkingen en de rechtmatigheid van de beëindiging van een ZW-uitkering.