ECLI:NL:CRVB:2022:2169

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
22/254 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering wegens gebrek aan toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld. Het Uwv had op basis van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) geconcludeerd dat appellante per 7 februari 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat was meer dan 65% van haar loon te verdienen. Appellante was niet meer in staat om haar functie als tuinbouwmedewerkster uit te oefenen, maar kon wel andere functies vervullen. Op 9 april 2020 beëindigde het Uwv de ZW-uitkering van appellante per 11 mei 2020, omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld ten opzichte van de EZWb.

Appellante heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen relevante wijzigingen in de gezondheidssituatie van appellante waren aangetoond. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische beperkingen zijn onderschat, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen objectieve medische gegevens zijn die een toename van beperkingen aantonen. De rechtbank had deze gronden al afdoende besproken in de eerdere uitspraak. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in het vaststellen van de mate van beperkingen en de rechtmatigheid van de beëindiging van een ZW-uitkering.

Uitspraak

22.254 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 december 2021, 20/7171 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 september 2022
Zitting heeft: T. Dompeling
Griffier: S.C. Scholten
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. T. Harmankaya, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Naar aanleiding van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv bij besluit van 24 december 2019 vastgesteld dat appellante per 7 februari 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als tuinbouwmedewerkster, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Bij besluit van 9 april 2020 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante die was toegekend naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding van appellante beëindigd per 11 mei 2020 omdat geen sprake was van toegenomen beperkingen ten opzichte van de EZWb.
1.2.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 april 2020 bij besluit van 1 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van relevante wijzigingen in de gezondheidssituatie van appellante die tot het oordeel leiden dat de situatie op de datum in geding niet juist is ingeschat. Zonder afbreuk te doen aan de klachten van appellante en de invloed die zij daarvan in het dagelijks leven ervaart is de rechtbank van oordeel dat appellante geen objectieve medische gegevens heeft ingebracht die doen twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen.
3. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd komen er met name op neer dat haar psychische beperkingen zijn onderschat. Deze gronden zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. In het dossier kunnen geen objectieve medische gegevens worden gevonden waaruit blijkt dat er in de periode van 7 februari 2020 tot 11 mei 2020 sprake is geweest van een toename van de beperkingen. Appellante heeft zich pas geruime tijd nadien onder psychische behandeling gesteld. Het is duidelijk dat appellante beperkingen ervaart, maar een toename van beperkingen blijkt niet uit de beschikbare medische gegevens. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) S.C. Scholten (getekend) T. Dompeling