ECLI:NL:CRVB:2022:2168
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 12 december 2017 ziek meldde met rug- en bekkenklachten en depressieve klachten, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv weigerde de uitkering met ingang van 10 december 2019, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen als gevolg van ACNES en PTSS en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad oordeelde echter dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische situatie van appellante op de datum in geding correct hadden ingeschat. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsartsen de benutbare mogelijkheden van appellante juist hadden vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geweigerd om appellante per 10 december 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.