ECLI:NL:CRVB:2022:2168

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
21/3899 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 12 december 2017 ziek meldde met rug- en bekkenklachten en depressieve klachten, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv weigerde de uitkering met ingang van 10 december 2019, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen als gevolg van ACNES en PTSS en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad oordeelde echter dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische situatie van appellante op de datum in geding correct hadden ingeschat. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsartsen de benutbare mogelijkheden van appellante juist hadden vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geweigerd om appellante per 10 december 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.3899 WIA

Datum uitspraak: 6 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 september 2021, 21/291 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , België (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Bathoorn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bathoorn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopster in een supermarkt voor 38 uur per week. Op 12 december 2017 heeft appellante zich ziek gemeld met rug- en bekkenklachten en depressieve klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 juni 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 24 juli 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 10 december 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 december 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 10 november 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 30 november 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoen aan de gestelde eisen. De primaire verzekeringsarts heeft kennisgenomen van het medisch dossier van appellante en haar op een spreekuur gezien. Appellante is lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens de telefonische hoorzitting met appellante over haar lichamelijke en psychische klachten gesproken. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het expertiserapport van P.J.A.J. van Amelsfoort van 18 juni 2020 bij de beoordeling betrokken. Volgens de rechtbank is een verzekeringsarts bezwaar en beroep niet verplicht om medische informatie op te vragen of advies in te winnen indien daartoe geen aanleiding wordt gezien. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, of indien iemand stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over zijn beperkingen. Appellante heeft niets aangedragen waaruit blijkt dat een van beide situaties zich hier voordoet. Bovendien had appellante de informatie van de behandelend specialisten en de huisarts ook zelf kunnen inbrengen. Ook hebben de verzekeringsartsen van het Uwv volgens de rechtbank de benutbare mogelijkheden van appellante juist vastgesteld. Appellante heeft geen objectieve medische gegevens ingebracht op grond waarvan twijfel zou bestaan aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige, daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid, afdoende heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt te achten zijn voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante kort weergegeven aangevoerd dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen die voortvloeien uit de vastgestelde ACNES en PTSS. Volgens appellante is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig verricht omdat geen fysiek spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voorts heeft appellante gesteld dat haar psychische klachten en de klachten als gevolg van ACNES aanleiding geven om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar rechtspraak en al in het dossier aanwezige medische informatie. Ook heeft zij een verklaring van de huisarts van 6 augustus 2018, informatie over de aandoening ACNES, een psychodiagnostisch verslag van 30 maart 2021 en informatie van psychotherapeut W. Engelen van 28 juni 2022 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 10 december 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is verricht. Dat geen fysiek spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maakt dat in dit geval niet anders. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts appellante op het spreekuur van 24 juni 2020 wel lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens kennis genomen van alle medische informatie in het dossier en heeft navolgbaar gemotiveerd dat bij de telefonische hoorzitting geen gegevens zijn verkregen die het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep noodzakelijk maakten om appellante alsnog op een fysiek spreekuur te onderzoeken omdat de door appellante ingediende informatie van behandelaars niet werd betwist en de door de behandelaars beschreven diagnoses zijn overgenomen.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de medische situatie van appellante op de datum in geding, 10 december 2019, door de verzekeringsartsen onjuist is ingeschat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nadrukkelijk en op een navolgbare wijze rekening heeft gehouden met de klachten en beperkingen als gevolg van ACNES en PTSS. Uit het rapport van 10 december 2020 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van de in het dossier aanwezige informatie als gevolg van bovengenoemde aandoeningen aanvullende beperkingen heeft aangenomen en een FML van 10 november 2020 heeft opgesteld geldend vanaf 9 december 2019 tot 14 mei 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat druk op de buik en langdurig in het verkeer begeven vermeden dient te worden. Daarom is appellante aanvullend beperkt geacht op de aspecten (frequent) buigen, dragen, duwen en trekken, lopen en het dragen van zware of beknellende kleding. Ook is appellante aanvullend beperkt geacht op beroepsmatig vervoer omdat langdurig in het verkeer begeven, naast langdurig schakelen, remmen en gasgeven vanwege psychische en lichamelijke problematiek volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet wenselijk is. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat niet alle beperkingen die door Van Amelsfoort zijn genoemd worden overgenomen omdat in het expertiserapport is uitgegaan van een andere datum in geding. De door Van Amstel genoemde verminderde beschikbaarheid is op de datum in geding niet aan de orde. De geplande operatie in juni 2020 heeft ruim na datum in geding plaatsgevonden en kan in bezwaar niet worden meegewogen. Chronische pijn kan een hoger energieverbruik geven, maar daar is rekening mee gehouden in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Daarom bestaat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om op voorhand overbelasting aan te nemen bij een fulltime dienstverband en is ook preventief geen aanleiding om een duurbeperking aan te nemen.
4.5.
De door appellante in hoger beroep overgelegde medische informatie geeft geen aanleiding om de onder 4.4 weergegeven bevindingen voor onjuist te houden. Daarbij is van belang dat de diagnose PTSS met deze informatie, waaronder een brief van psychotherapeut Engelen van 28 juni 2022, nogmaals wordt bevestigd. Met de hieruit voortvloeiende beperkingen is bij het opstellen van de FML al rekening gehouden. Bovendien ziet die informatie op een periode ver na de datum in geding. De overige ingebrachte informatie van onder meer chirurg M.J.A. Loos was grotendeels al in het bezit van het Uwv en is al eerder meegewogen in de heroverweging in bezwaar. Dat, zoals appellante stelt, zij desondanks meer beperkt moet worden geacht dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen vindt onvoldoende bevestiging in de aanwezige medische, en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk besproken en meegewogen, informatie. De verwijzing naar de rechtspraak kan ten slotte niet worden gevolgd omdat die uitspraken zien op andere feitencomplexen. Uit bovenstaande overwegingen volgt dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit en dat daarom ook geen aanleiding bestaat om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 10 november 2020 wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om appellante per 10 december 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) R. van der Heide