ECLI:NL:CRVB:2022:2157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
21/4057 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake AOW

Op 7 oktober 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 12 mei 2021. Verzoekster, die de bewindvoerder van haar overleden moeder was, had een verzoek ingediend om herziening van de uitspraak waarin het bezwaar tegen een brief van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk was verklaard. De Svb had in 2018 een brief gestuurd waarin werd aangegeven dat het dossier van verzoeksters moeder was vernietigd en dat er geen beslissingen meer genomen zouden worden over haar ouderdomspensioen. De rechtbank had eerder het beroep tegen de niet-ontvankelijkheid gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten.

In haar verzoek om herziening heeft verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die aan de voorwaarden van artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voldoen. De Raad oordeelde dat verzoekster in feite een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak wilde voeren, wat niet mogelijk is binnen het kader van het bijzondere rechtsmiddel van herziening. De Raad heeft daarom het verzoek om herziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 oktober 2022.

Uitspraak

21.4057 AOW

Datum uitspraak: 7 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 12 mei 2021, 19/2648 AOW
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Op 31 augustus 2021 heeft de Raad van verzoekster een brief ontvangen waarin zij schrijft in verzet te willen gaan tegen de uitspraak van de Raad van 12 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1939. De Raad vat haar brief op als een verzoek om herziening nu appellante aangeeft het niet eens te zijn met de uitspraak van de Raad van 12 mei 2021, doch artikel 8:54 van de Awb niet is toegepast in die uitspraak.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2022. Verzoekster is niet verschenen. De Svb heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 28 februari 2018 en 7 maart 2018 heeft verzoekster een brief afgegeven bij de Svb. In reactie hierop heeft de Svb verzoekster op 21 maart 2018 een brief gestuurd. Daarin is onder meer opgenomen dat, voor zover verzoekster refereert aan het dossier van haar moeder, dit dossier in 2006 is vernietigd omdat haar moeder in 2001 is overleden. Over het ouderdomspensioen van haar moeder zullen geen beslissingen meer genomen worden. Bij beslissing op bezwaar van 8 augustus 2018 heeft de Svb het bezwaar van verzoekster tegen deze brief niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
1.2.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 25 april 2019, 18/6628, het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2018 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard maar op een onjuiste grond. De brief van de Svb van 21 maart 2018 kan niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat hiertegen geen bezwaar gemaakt kon worden.
1.3.
Bij uitspraak van 12 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1939), waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2. Verzoekster heeft de Raad in haar verzoek om herziening opnieuw er op gewezen dat zij de bewindvoerder van haar moeder is geweest.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak
zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Verzoekster heeft bij het verzoek om herziening geen feiten of omstandigheden genoemd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Verzoekster beoogt in feite om anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheden als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de uitspraak van de Raad van 12 mei 2021. Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1218) dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening daarvoor niet is bedoeld.
3.3.
Uit 3.1 en 3.2 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) R. van Doorn