ECLI:NL:CRVB:2022:2151

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
19/4678 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen uitnodiging voor gesprek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2019. De zaak betreft een appellante die bezwaar had gemaakt tegen een uitnodiging voor een gesprek van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De rechtbank had het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, wat door het college werd ondersteund. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de uitnodiging voor een gesprek geen besluit is waartegen bezwaar mogelijk is. Dit betekent dat appellante geen recht had om bezwaar te maken tegen de uitnodiging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde verder dat, hoewel het bezwaar niet inhoudelijk kon worden behandeld, er wel een schadevergoeding van € 500,- aan appellante moest worden toegekend. Dit was het gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, die geheel aan de bestuursrechter kon worden toegerekend. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige behandeling van bezwaarschriften en de gevolgen van vertraging in bestuursrechtelijke procedures.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de griffier, B. Beerens, bevestigde de beslissing van de enkelvoudige kamer. De Centrale Raad van Beroep wees het verzoek om schadevergoeding voor het overige af, en baseerde haar beslissing op de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

19.4678 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2019, 18/6101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 27 september 2022
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma
Griffier: B. Beerens
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2022, door middel van beeldbellen. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af.
Dit betekent dat het standpunt van het college en het oordeel van de rechtbank klopt dat de uitnodiging voor een gesprek geen besluit is waartegen bezwaar mogelijk is.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college het bezwaar van appellante tegen de brief waarin zij is uitgenodigd voor een gesprek op 8 mei 2018 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. [1] Omdat het bezwaar niet inhoudelijk behandeld kon worden was er ook geen ruimte voor een beoordeling van wat appellante tegen dat besluit had aangevoerd.
Als het niet verschijnen op een afspraak (rechts)gevolgen zou hebben is tegen een besluit over die gevolgen wel bezwaar mogelijk.
In dit geval is vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 18 juni 2018 tegen de brief van 1 mei 2018 tot de datum van deze uitspraak op 27 september 2022 vier jaar en ruim drie maanden verstreken. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel aan de bestuursrechter toe te rekenen, zodat de Staat is veroordeeld tot betaling van deze vergoeding aan appellante.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. Beerens (getekend) J.N.A. Bootsma

Voetnoten

1.Artikel 1:3, eerste lid en artikel 7:1, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.