ECLI:NL:CRVB:2022:2140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
21/4217 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag plaatsing in LFNP-functie met hogere schaal door korpschef van politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de korpschef van politie tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een aanvraag van betrokkene om plaatsing in een andere LFNP-functie met een hogere schaal, die door de korpschef was afgewezen. Betrokkene, die sinds 2008 verschillende functies binnen de politie vervult, had een aanvraag ingediend om te worden geplaatst in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B, schaal 10. De korpschef had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de feitelijke werkzaamheden van betrokkene niet wezenlijk afwijken van de huidige functie.

De rechtbank Gelderland had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de korpschef onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feiten en omstandigheden die het verschil in LFNP-functie konden verklaren. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en herstelde het besluit door betrokkene de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B toe te kennen. In hoger beroep heeft de korpschef zich tegen deze uitspraak gekeerd, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte toepassing had gegeven aan de hardheidsclausule van de RAAF.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de korpschef gegrond verklaard en de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat de argumenten van de korpschef steekhoudend waren en dat het beroep van betrokkene op de hardheidsclausule niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.

Uitspraak

21.4217 AW, 22/808 AW

Datum uitspraak: 29 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 april 2021 (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 november 2021, 19/6306 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W. de Klein een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een zienswijze op het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2022. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.C. Garrels. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. De Klein.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene verricht sinds 1 februari 2008 werkzaamheden als [naam functie 1] van de [commissie 1] . Daarnaast verricht hij vanaf 1 maart 2012 werkzaamheden als [naam functie 2] en sinds 1 november 2016 werkzaamheden als [naam functie 3] Commissie [commissie 2] . Sinds 1 april 2020 verricht betrokkene ook werkzaamheden als [naam functie 4] Commissie [commissie 3] .
1.2.
Op 1 januari 2012 is in het kader van de reorganisatie van de Nationale Politie het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) ingevoerd. Betrokkene is met ingang van 1 juli 2016 in het kader van het LFNP geplaatst in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist A, schaal 9, bij de [eenheid] , team [team] , te [plaatsnaam] .
1.3.
Op 15 november 2017 heeft betrokkene een aanvraag op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) ingediend met als oogmerk te worden geplaatst in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B, schaal 10. Bij besluit van 20 maart 2019 heeft de korpschef die aanvraag afgewezen. Het bezwaar daartegen is bij besluit van 26 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank – samengevat – het volgende overwogen. Niet in geschil is dat in dit geval is voldaan aan de voorwaarden die zijn beschreven in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, b en d, van de RAAF. Betrokkene betwist niet langer dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de RAAF, inhoudende dat zijn feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functiebeschrijving. Hij doet alleen nog een beroep op de hardheidsclausule. Volgens de korpschef is bij de matching van functies gekeken naar de meest passende LFNP-functie bij de salarisschaal. Als gevolg van het matchen op schaal en niet op basis van de feitelijke werkzaamheden, bestaat de mogelijkheid dat [functiegroep] met dezelfde feitelijke werkzaamheden naar verschillende LFNP-functies zijn overgaan en vervolgens in verschillende LFNP-functies zijn geplaatst. In die situatie bestaat geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat geen sprake is van een situatie die bij de totstandkoming van de RAAF niet is voorzien. Volgens de rechtbank is dit anders in de situatie dat [functiegroep] ná 1 juli 2016, de datum met ingang waarvan politieambtenaren in een LFNP-functie zijn geplaatst, na een sollicitatie zijn geplaatst in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B of C, omdat ervan kan worden uitgegaan dat de kern van de functie van [naam functie 1] klachtencommissie, die niveaubepalend is, in alle eenheden gelijk is. [functiegroep] verrichten dezelfde niveaubepalende werkzaamheden en kunnen daarnaast verschillende andere werkzaamheden, die niet niveaubepalend zijn, doen. Betrokkene heeft al bij zijn aanvraag vacatures van andere eenheden voor de functie van [naam functie 1] klachtencommissie overgelegd waarin is aangegeven dat de LFNP-functie van Bedrijfsvoeringspecialist B van toepassing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden die het verschil in LFNP-functie kunnen verklaren. Dat andere eenheden dan de eenheid van appellant ervoor gekozen hebben om de functie van [naam functie 1] klachtencommissie te laten vervullen door een Bedrijfsvoeringspecialist B of C, kan het verschil niet rechtvaardigen, omdat in alle eenheden de korpschef het bevoegd gezag is. Volgens de rechtbank is het bestreden besluit op dit punt onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft de korpschef opgedragen dit gebrek te herstellen. De korpschef heeft vervolgens het bestreden besluit bij brief van 2 juni 2021 nader onderbouwd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het besluit van 20 maart 2019 herroepen. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door betrokkene met ingang van 15 november 2017 de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B, schaal 10, toe te kennen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, het volgende overwogen. Appellant heeft geen nader onderzoek gedaan naar de feiten en omstandigheden die het verschil in functie kunnen verklaren. De argumenten die de korpschef in dit verband heeft genoemd snijden naar het oordeel van de rechtbank geen hout. Daarbij is onder meer overwogen dat betrokkene zich uitsluitend op de hardheidsclausule en niet (mede) op het gelijkheidsbeginsel heeft beroepen. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de korpschef de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet heeft hersteld en dat er reden is voor toewijzing van de functie Bedrijfsvoeringspecialist B op grond van de hardheidsclausule.
3. In hoger beroep heeft de korpschef zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Hoger beroep
4.1.1.
In artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie is bepaald dat de ambtenaar een aanvraag kan indienen bij het bevoegd gezag wanneer zijn feitelijke werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van zijn huidige, aan hem opgedragen LFNP-functie, om de feitelijke werkzaamheden overeen te laten komen met een andere LFNP-functie. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld. Deze ministeriële regeling is de RAAF (Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 4 juli 2016,Staatscourant 2016 nr. 38696, gewijzigd op 2 december 2016, Staatscourant 2016 nr. 67383), die op 26 juli 2016 in werking is getreden.
4.1.2.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF wordt onder wezenlijk afwijken verstaan: in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel 'kern van de functie' van de betreffende functie, dan wel overeenkomen met de definitie van het werkterrein, het aandachtsgebied of de specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie opgenomen in de bijlage 4, horende bij artikel 3, vierde lid, van de Regeling vaststelling LFNP.
4.1.3.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de RAAF wijst het bevoegd gezag de aanvraag toe, indien de feitelijke werkzaamheden:
a. zijn opgedragen;
b. gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag tot wijziging van de
functie dan wel wijziging of toekenning van het werkterrein, aandachtsgebied of
specifieke functionaliteit zijn verricht;
c. wezenlijk afwijken van de huidige functie dan wel van een werkterrein, een
aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit van de ambtenaar en
d. niet van kennelijk tijdelijke aard zijn.
4.1.4.
Op grond van artikel 7 van de RAAF kan het bevoegd gezag een bijzondere voorziening treffen in individuele gevallen waarin de RAAF niet of niet naar billijkheid voorziet (de hardheidsclausule).
4.2.
De korpschef stelt zich op het standpunt dat de rechtbank hem ten onrechte heeft opgedragen nader onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden die het verschil in LFNP-functie kunnen verklaren en (vervolgens) ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep van betrokkene op de hardheidsclausule van artikel 7 van de RAAF slaagt. De Raad begrijpt het betoog van de korpschef aldus dat de rechtbank ten onrechte toepassing aan artikel 7 van de Raaf heeft gegeven, omdat geen sprake is van hardheid als bedoeld in de uitspraken van de Raad van 10 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3156 en ECLI:NL:CRVB:2020:3157. Deze beroepsgrond slaagt.
4.3.
De Raad stelt vast dat betrokkene in het kader van zijn beroep op de hardheidsclausule vier vacatures heeft overgelegd. Twee van de vier vacatures dateren, gelet op de daarin opgenomen reactietermijn (van 28 augustus 2014 en 4 augustus 2015), van vóór 1 juli 2016, de datum met ingang waarvan politieambtenaren in een LFNP-functie zijn geplaatst. Die vacatures kunnen daarom al niet van betekenis zijn. De twee vacatures die overblijven zijn onvoldoende voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule. Daarmee is, anders dan betrokkene meent, namelijk niet onderbouwd dat zich een situatie voordoet als bedoeld in de onder 4.2 genoemde uitspraken. Met deze vacatures is niet aannemelijk geworden dat betrokkene feitelijk niet of nauwelijks kan voldoen aan de differentiërende niveaubepalende elementen in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B, omdat in de praktijk deze elementen (zo goed als) zijn losgelaten en (kennelijk) niet de grondslag vormen waarop de werkgever de inrichting van de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B heeft gebaseerd. Daarmee is ook geen sprake van een situatie waarin er geen andere mogelijkheid restte dan, voor zover nodig met toepassing van artikel 7 van de RAAF, te bezien of de werkzaamheden van de ambtenaar in overwegende mate voldoen aan de wijze waarop de werkgever de gewenste functie wél organisatorisch heeft ingericht.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat hij dezelfde werkzaamheden verricht als vermeld in de door hem overgelegde vacatures. Mensen die voor die functies worden aangenomen krijgen wel de door hem gewenste schaal. De Raad overweegt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Uit de enkele overgelegde vacatures volgt niet dat het hier om gelijke werkzaamheden gaat, ook gelet op wat de korpschef hierover in hoger beroep naar voren heeft gebracht.
Conclusie
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van de korpschef slaagt en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak moeten worden vernietigd en het beroep van betrokkene dient ongegrond te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman als voorzitter en L.M. Tobé en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2022.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.