ECLI:NL:CRVB:2022:2131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
21/1475 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-vervolguitkering en geschiktheid van functies voor appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WGA-vervolguitkering te beëindigen. Appellante, die sinds 2014 ziek is en een WGA-vervolguitkering ontving, was het niet eens met de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van de aan haar voorgestelde functies. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat het Uwv de beëindiging van de uitkering terecht had doorgevoerd. De Raad stelde vast dat de beperkingen van appellante niet meer in geschil waren en dat de geselecteerde functies passend waren bij haar belastbaarheid. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven. De Raad oordeelde dat de functies van receptionist en administratief medewerker, ondanks de door appellante aangevoerde bezwaren, geschikt waren voor haar. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 1475 WIA

Datum uitspraak: 5 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2021, 19/6305 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 24 augustus 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wattilete. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als secretaresse/medewerkster personeelszaken voor 32,18 uur per week. Op 8 mei 2014 heeft zij zich ziek gemeld vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Vanaf 8 mei 2014 ontving appellante een uitkering op grond van de Ziektewet. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 5 mei 2016 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 35 tot 45%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellante op 23 april 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 april 2019. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 26,33%. Het Uwv heeft bij besluit van 25 mei 2019 de WGA-vervolguitkering van appellante met ingang van 23 juli 2019 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 oktober 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 27 september 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 8 oktober 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het betreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, onder veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante en vergoeding van het betaalde griffierecht. De rechtbank heeft daarbij – samengevat – het volgende overwogen en geoordeeld. Het Uwv is te allen tijde bevoegd de arbeidsongeschiktheid van appellante opnieuw te beoordelen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Na schorsing van de zaak ter zitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een extra beperking aangenomen voor conflicthantering en de FML gewijzigd. Daarom is het bestreden besluit niet voorzien van een deugdelijke motivering. Met het nadere rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 december 2020 is dit echter voor wat betreft de medische grondslag hersteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 december 2020 de eerder geduide functie van baliemedewerker niet langer geschikt geacht. Op basis van de resterende functies is de mate van arbeidsongeschiktheid vervolgens vastgesteld op 29,74%. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de in beroep gehandhaafde functies niet geschikt zijn voor appellante, ook als het gaat om conflicthantering. Met het aanvullende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 december 2020, de gewijzigde FML van 3 december 2020 en het aanvullende rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 december 2020 heeft het Uwv de aan het bestreden besluit klevende motiveringsgebreken hersteld, zodat de rechtsgevolgen van het (vernietigde) bestreden besluit in stand kunnen blijven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de in beroep gehandhaafde functies niet geschikt voor haar zijn. De functies van receptionist en van administratief medewerker bij een advocaten- of notariskantoor zijn ongeschikt in verband met haar beperking voor het omgaan met conflicten. Verder zijn de functies van administratief ondersteunend medewerker en secretarieel medewerker ongeschikt omdat deze de beperkingen van appellante voor haar concentratievermogen en het langdurig verrichten van complexe werkzaamheden overschrijden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en daarbij een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 juni 2021 overgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 23 juli 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-vervolguitkering van appellante heeft beëindigd. Daarbij zijn de beperkingen van appellante niet meer in geschil maar is uitsluitend nog de vraag aan de orde of de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 7 december 2020 gehandhaafde en aan de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde functies geschikt zijn voor appellante.
4.3.
Het standpunt van appellante, dat de functie van receptionist (SBC-code 315120) zich inhoudelijk niet onderscheidt van de vervallen functie van baliemedewerkster (SBC-code 315150) en daarom moet komen te vervallen, wordt niet gevolgd. In het rapport van 30 juni 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend toegelicht dat de functie van baliemedewerker werkzaamheden bij een woningbouwvereniging betreft, waaronder het zijn van eerste aanspreekpunt over burenruzies en huurachterstand. Bij de functie van receptionist gaat het om werkzaamheden bij een belangenorganisatie, waaronder het verstrekken van informatie, zoals uittreksels van jaarrekeningen en welkomstmappen. Bij deze functie is er, anders dan bij de functie van baliemedewerker, ook geen kenmerkende belasting op het omgaan met conflicten. Verder is appellante niet beperkt geacht op rechtstreeks contact met klanten en/of hulpbehoevenden (beoordelingspunten 2.12.1 en 2.12.2 van de FML). Anders dan appellante stelt, zijn functies waarbij regelmatig sprake is van rechtstreeks contact met bezoekers dus voor haar geschikt te achten.
4.4.
Ook de geschiktheid van de functie van administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040) voor appellante is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd. In het rapport van 30 juni 2021 heeft hij toegelicht dat deze functie wordt uitgeoefend bij een informatie-/registratiebureau voor kredieten. In deze functie komt contact met klanten voor. Ongeveer 15% van de taken bestaat uit tokenbeheer en telefonische contacten met deelnemers, belanghebbenden en belangenbehartigers. Incidenteel is in deze functie sprake van conflicthantering, maar er is geen sprake van intensieve conflicthantering, waarvoor appellante beperkt is geacht.
4.5.
Appellante is niet beperkt geacht op het vasthouden van de aandacht en het verdelen van de aandacht. Wel is bij overige voorwaarden voor het persoonlijk functioneren een beperking opgenomen ten aanzien van werk waarbij hoge eisen worden gesteld aan het concentratievermogen, waarbij appellante beperkt is geacht op langdurig complex werk (beoordelingspunt 1.9.10). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de functies secretarieel medewerker (SBC-code 315030) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) voldoen aan de voorwaarden voor persoonlijk functioneren. Het gaat namelijk om routinematige administratieve werkzaamheden en niet om langdurig complex werk. Daarom zijn ook deze functies passend bij de belastbaarheid van appellante.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M.M. Chevalier