ECLI:NL:CRVB:2022:2126
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na heroverweging door verzekeringsarts bezwaar en beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als orderpicker werkte, had zich op 25 maart 2018 ziekgemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellante per 13 september 2018 weer geschikt was voor haar eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante was het hier niet mee eens en heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank onderschreef het oordeel van het Uwv en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd was ingegaan op haar beroepsgronden en dat haar lichamelijke en psychische beperkingen waren onderschat. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de medische bevindingen van de artsen van het Uwv zorgvuldig waren en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van appellante voor haar eigen werk te twijfelen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een volledige heroverweging had gedaan en overtuigend had toegelicht waarom er geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten bestond.