ECLI:NL:CRVB:2022:2124
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang in WIA-zaak
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 4 juni 2019 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had zich op 3 februari 2016 ziek gemeld en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellant was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. In hoger beroep heeft het Uwv op 13 april 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij is vastgesteld dat appellant op 31 januari 2018 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Dit betekende dat het bezwaar van appellant tegen het eerdere besluit alsnog gegrond werd verklaard en hij in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat, omdat appellant met de gewijzigde beslissing op bezwaar van het Uwv zijn doel heeft bereikt, hij geen belang meer heeft bij een oordeel in hoger beroep. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De Raad heeft tevens bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht dient te vergoeden, aangezien er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi, op 5 oktober 2022.