ECLI:NL:CRVB:2022:2105
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens prostitutiewerkzaamheden in gehuurde woning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant ontving sinds 25 augustus 2004 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een politiecontrole op 28 februari 2019, waarbij in de woning van appellant een prostituee werd aangetroffen, heeft de gemeente Eindhoven onderzoek gedaan naar het recht op bijstand van appellant. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de onderverhuur van zijn woning voor prostitutiewerkzaamheden.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niet op de hoogte was van de prostitutiewerkzaamheden in zijn woning en dat hij openheid van zaken had gegeven over het onderdak dat hij verleende aan een dakloze. De Raad oordeelde echter dat de feiten en omstandigheden, waaronder de inrichting van de slaapkamer als professionele werkplek en de verklaringen van betrokkenen, erop wijzen dat appellant wel degelijk op de hoogte moest zijn van de prostitutiewerkzaamheden.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand terecht waren, omdat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de prostitutiewerkzaamheden in zijn woning. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.