ECLI:NL:CRVB:2022:2090
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 13 april 2019 ziek meldde met psychische en oogklachten, was eerder in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 12 juni 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv niet objectief waren en dat er twijfels bestonden over het medisch onderzoek.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanwijzingen waren om te twijfelen aan de objectiviteit van de primaire arts van het Uwv. Het rapport van deze arts was duidelijk en concludent. De Raad bevestigde dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening was gehouden met de beperkingen van appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van objectiviteit in medische beoordelingen en de zorgvuldigheid van het Uwv bij het vaststellen van de geschiktheid van functies voor personen met beperkingen. De Raad wees erop dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen met medische informatie, en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen.