ECLI:NL:CRVB:2022:2090

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
22/453 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 13 april 2019 ziek meldde met psychische en oogklachten, was eerder in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 12 juni 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv niet objectief waren en dat er twijfels bestonden over het medisch onderzoek.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanwijzingen waren om te twijfelen aan de objectiviteit van de primaire arts van het Uwv. Het rapport van deze arts was duidelijk en concludent. De Raad bevestigde dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening was gehouden met de beperkingen van appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van objectiviteit in medische beoordelingen en de zorgvuldigheid van het Uwv bij het vaststellen van de geschiktheid van functies voor personen met beperkingen. De Raad wees erop dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen met medische informatie, en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen.

Uitspraak

22.453 ZW

Datum uitspraak: 28 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 januari 2022, 20/10201 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 17 augustus 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als orderpicker bij [naam BV] Op 13 april 2019 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten en oogklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft een arts appellant op 26 maart 2020 telefonisch gesproken. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 april 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 11 mei 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 12 juni 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dat besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 november 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een arts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, zowel de visusklachten als de psychische klachten. Bij het opstellen van de FML is met het geobjectiveerde deel van de
klachten rekening gehouden. Appellant heeft in beroep geen informatie overgelegd die de
rechtbank aanleiding heeft gegeven te twijfelen aan de belastbaarheid die de artsen van het Uwv hebben aangenomen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de beroepsgronden niet afwijken van wat in bezwaar naar voren is gebracht en dat die bezwaargronden door de arts bezwaar en beroep nadrukkelijk in de afwegingen zijn betrokken. Zo heeft de arts bezwaar en beroep naar aanleiding van de in bezwaar ingebrachte medische informatie de FML aangepast voor de psychische klachten. Niet is gebleken dat in de FML van 9 november 2020 de beperkingen van appellant zijn onderschat. Dit betekent dat de rechtbank ook niet zodanige twijfel heeft aan het medisch oordeel waarop het bestreden besluit is gebaseerd dat een medisch deskundige moet worden gevraagd een onafhankelijke expertise te verrichten. Daar heeft de rechtbank aan toegevoegd dat appellant heeft aangegeven alle beschikbare medische informatie in deze procedure te hebben ingebracht. De rechtbank heeft ook geen reden gezien te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank heeft verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 november 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellant de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar de gronden in bezwaar en beroep, aangevoerd dat het oordeel van de rechtbank onvoldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig is. Appellant heeft aangevoerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv niet objectief zijn nu zij de rol van wederpartij vervullen. Daarnaast heeft appellant voldoende gegevens aangevoerd die doen twijfelen aan het medisch onderzoek van het Uwv.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Anders dan appellant stelt is niet gebleken dat de primaire arts van het Uwv niet objectief is geweest. Zijn rapport is duidelijk, begrijpelijk en concludent. Geen aanwijzingen bestaan om te twijfelen aan de objectiviteit van deze arts. Van enige vooringenomenheid is ook niet gebleken. De arts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, de in bezwaar ontvangen medische stukken van I-psy beoordeeld en de FML aangepast aan de door hem geconstateerde psychische kwetsbaarheid van appellant. Voor zover appellant heeft bedoeld dat geen sprake is van equality of arms wordt geoordeeld dat appellant in de procedure voldoende ruimte heeft gehad om ter onderbouwing van zijn standpunt medische stukken in te dienen. Daarvan heeft appellant ook gebruik gemaakt. De door appellant overgelegde medische stukken van zijn psycholoog zijn naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. Daarnaast is ook de medische informatie van de orthoptiste van appellant bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellant betrokken. Evenmin zijn er aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Van een schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige te benoemen.
4.3.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met het rapport van de arts bezwaar en beroep van 3 november 2020 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 9 november 2020
voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De arts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat gelet op de klachten van dubbelzien, werk waarin gefocust kijken en scherp zien op afstand, niet is aangewezen en dat werkzaamheden met een verhoogd persoonlijk risico niet passend zijn. Daar wordt aan toegevoegd dat de orthoptiste in haar brief van 2 december 2019 heeft geschreven dat appellant gebruik kan maken van een prismabril om de dubbelbeelden te verhelpen. De arts bezwaar en beroep heeft ook overtuigend gemotiveerd dat er gelet op het gebruik van psychofarmaca en op wat door de behandelend psycholoog wordt weergegeven sprake is van psychische kwetsbaarheid. Appellant is daarom aangewezen op werkzaamheden die geen groot appel doen op zijn flexibiliteit. Geen reden bestaat te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv. Voor zover appellant heeft bedoeld te verzoeken om een onafhankelijke deskundige te benoemen, moet dit verzoek daarom ook op deze grond worden afgewezen.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N.N. Gambier