ECLI:NL:CRVB:2022:2089
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-vervolguitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WGA-vervolguitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen, had zich ziekgemeld met psychische klachten en was in 2010 als 80-100% arbeidsongeschikt beoordeeld. Na herbeoordelingen door het Uwv, waarbij haar arbeidsongeschiktheid in 2018 werd vastgesteld op minder dan 35%, werd haar uitkering per 7 april 2020 beëindigd. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen waren onderschat.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten en voerde aan dat de door haar ingebrachte medische stukken nieuw licht wierpen op haar situatie. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat haar medische situatie op de datum in geding zodanig was dat zij geen benutbare mogelijkheden had. De gronden van appellante in hoger beroep werden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en de Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was geweest. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.