ECLI:NL:CRVB:2022:2086

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
21/3343 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 8 augustus 2018 ziekmeldde met lichamelijke en psychische klachten, had eerder een ZW-uitkering ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) concludeerde de verzekeringsarts dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om met een bepaalde belastbaarheid te werken. Het Uwv beëindigde de uitkering per 19 december 2019, omdat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de medische beoordelingen te twijfelen. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat er ten onrechte geen slaapstoornis was erkend. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante en dat de gronden van appellante in hoger beroep grotendeels herhalingen waren van eerdere argumenten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de belastbaarheid van de appellante.

Uitspraak

21 3343 ZW

Datum uitspraak: 29 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 juli 2021, 20/2750 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als inkomensconsulent. Op 8 augustus 2018 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 28 september 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 82,52% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 23 oktober 2019 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 19 december 2019 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt op zorgvuldige wijze verricht en is er geen reden om aan de juistheid van de medische beoordelingen door de verzekeringsartsen te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de verschillende lichamelijke en psychische klachten van appellante onderkend. In zijn rapporten van 12 augustus 2020 en van 24 februari 2020 is toegelicht waarom er geen reden is voor een preventieve urenbeperking. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de psychische klachten van appellante voortkomen uit de psychosociale problematiek, wordt gevolgd. Inzichtelijk is gemotiveerd dat er geen aanleiding is om een preventieve urenbeperking aan te nemen als de problematiek kan worden opgelost door het aangeven van een beperkte belastbaarheid op andere punten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit ook gedaan door op basis van zijn onderzoeksbevindingen en de informatie van de poli-GGZ de diagnose te wijzigen in depressieve stoornis en beperkingen aan te nemen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts heeft de diagnose depressieve stoornis overgenomen en de informatie van de POH-GGZ, waar ook uit blijkt dat appellante zeer vermoeid is, in zijn beoordeling betrokken. Uit de medische stukken blijkt dat appellante slecht slaapt en daardoor vermoeid is, maar niet dat zij is gediagnosticeerd met een slaapstoornis. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante ongeschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de uit haar klachten voortkomende beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellante geen slaapstoornis heeft en dat dit niet uit de medische stukken zou blijken. In het huisartsjournaal is vermeld dat appellante slecht slaapt, nog steeds ontzettend moe en erg uitgeput is en dat zij cursussen meekrijgt waarbij slaapritme wordt behandeld. Volgens appellante is daarmee inzichtelijk gemaakt dat zij een slaapstoornis heeft met zelfs een meer dan beperkt beschikbare energie. Appellante heeft gesteld dat de richtlijn Depressie voor bedrijfsartsen en verzekeringsartsen uit 2016, waarin is vermeld dat een urenbeperking aan de orde kan zijn bij een ernstige depressie ingeval van een beperkt beschikbare energie bij een slaapstoornis, ten onrechte niet gevolgd is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 21 december 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 december 2021 heeft toegelicht dat uit de van de huisarts verkregen informatie niet blijkt van een chronische slaapproblematiek. Als dat het geval zou zijn geweest dan zouden er tijdens de hoorzitting ook zichtbare aanwijzingen voor slaaptekort, kringen onder de ogen en een vale gelaatskleur, zichtbaar moeten zijn, wat niet het geval was. Wel was appellante mat, wat een symptoom op zich kan zijn van een depressie, maar niet direct hoeft voort te komen uit een slaaptekort. Het gevoel van uitputting kan voortkomen uit deze matheid. Dergelijke matheid kan in relatie worden gezien met forse somberheid. Dit is ook onderkend door het toevoegen van beperkingen in bezwaar ten aanzien van het persoonlijk een sociaal functioneren. De Raad ziet geen aanknopingspunt voor twijfel aan deze inzichtelijk gemotiveerde reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat uit het huisartsenjournaal blijkt dat appellante zich na de bevalling van haar kind op 3 juli 2019 meerdere keren heeft gemeld met vermoeidheidsklachten in verband met het vele en extreme huilen van haar baby, maakt nog niet dat bij appellante sprake is van een slaapstoornis. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de huisarts aan appellante (informatie over) een cursus slaapritme heeft meegegeven. Wat betreft de richtlijn Depressie uit 2016 wordt opgemerkt dat deze richtlijn algemeen van aard is en niet specifiek ten aanzien van appellante een onderbouwing geeft voor het aannemen van een urenbeperking.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) K.M. Geerman