ECLI:NL:CRVB:2022:2084
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellante was werkzaam als schoonmaakster en had zich in 2013 ziek gemeld. Na een loongerelateerde WGA-uitkering werd haar arbeidsongeschiktheid in 2018 vastgesteld op 100%. Na een herbeoordeling in 2019 concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 23 januari 2020.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende rekening was gehouden met de medische situatie van appellante. Appellante voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat, vooral na een ziekenhuisopname in 2019. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad oordeelde dat appellante haar standpunten niet met voldoende medische informatie had onderbouwd, waardoor het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door M.E. Fortuin, met R. van der Heide als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 28 september 2022.