ECLI:NL:CRVB:2022:207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
20/3012 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op loongerelateerde WIA-uitkering in de klasse 35 tot 80% na zorgvuldige medische beoordeling

In deze zaak gaat het om het recht op een loongerelateerde WIA-uitkering in de klasse 35 tot 80%. Appellant, die zich op 14 september 2016 ziek meldde, heeft een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de ingebrachte medische informatie besproken. De rechtbank Limburg heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant vanaf 12 september 2018 recht heeft op een loongerelateerde WIA-uitkering van 38,75% arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen, waaronder een nekhernia en psychische klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de rapporten concludent zijn. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak bevestigd, waarbij is vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant correct is ingeschat en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de eerdere beslissing te herzien en heeft het hoger beroep van appellant afgewezen.

Uitspraak

20 3012 WIA

Datum uitspraak: 26 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 juli 2020, 19/999 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gümüs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40,52 uur per week. Op 14 september 2016 heeft appellant zich ziek gemeld met gezondheidsklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juni 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 23 juli 2018 heeft het Uwv appellant met ingang van 12 september 2018 een loongerelateerde WGAuitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 38,75% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 februari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv terecht heeft besloten dat appellant vanaf 12 september 2018 recht heeft op een loongerelateerde WIA-uitkering in de klasse 35 tot 80%. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft op zorgvuldige wijze, volledig en ook overigens conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, plaatsgevonden. De beschikbare medische informatie is bij de beoordeling betrokken en niet is gebleken dat deze informatie onjuist is uitgelegd. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant op 12 september 2018 onjuist is ingeschat. De klachten van appellant zijn bekend en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat voor meer beperkingen en dat uitgegaan kan worden van de FML van 27 juni 2018. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar toegelicht waarom de door appellant overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft de medische beoordeling voor onjuist te houden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn op willekeurige wijze opgesteld. Hoewel de klachten worden erkend, is hiermee geen rekening gehouden bij de vaststelling van de belastbaarheid. In het bijzonder is appellant beperkt door zijn nekhernia, wat blijkt uit de medische informatie die is ingebracht. Ondanks de genoten behandeling is er geen vermindering van de klachten en beperkingen van appellant. Ook heeft appellant een TIA gehad en vreest hij voor herhaling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast onvoldoende rekening gehouden met het medicijngebruik van appellant en de bijwerkingen hiervan. Verder is onvoldoende rekening gehouden met de psychische beperkingen van appellant en is de opgevraagde informatie van de psycholoog niet bij de beoordeling betrokken. Appellant is door zijn psychische en fysieke klachten vermoeid. Ten onrechte is er geen urenbeperking aangenomen. Verder heeft appellant aangevoerd dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden omdat in de FML onvoldoende beperkingen zijn opgenomen. Ook is niet vastgesteld dat daadwerkelijk voldoende vertredingsmogelijkheden bestaan in de geduide functies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 12 september 2018 heeft vastgesteld op 38,75%
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en op inzichtelijke wijze de ingebrachte medische informatie besproken. De rapporten zijn op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en zijn concludent. De rechtbank wordt daarom gevolgd in haar oordeel dat het onderzoek voldoende zorgvuldig moet worden geacht.
4.3.
Appellant wordt verder niet gevolgd in zijn betoog dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten bij de vaststelling van zijn belastbaarheid. Voor zijn psychische klachten zijn beperkingen aangenomen. Daarbij is uitgegaan van de medische informatie van zijn behandelaars waarin wordt gesproken van een licht tot matig depressief beeld. Voor zover uit de in hoger beroep overgelegde brief van de psycholoog van 17 november 2020 een toename van zijn psychische klachten blijkt, ziet deze op een verslechtering van de situatie van ruim na de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts voldoende gemotiveerd dat de door appellant gebruikte medicatie geen aanleiding geeft voor het aannemen van meer beperkingen. Appellant is in juli 2018 gestart met het gebruikt van medicatie die een licht negatief effect heeft op de rijvaardigheid waardoor de eerste dagen/weken van gebruik voorzichtigheid met autorijden wordt aanbevolen, zodat geen aanleiding bestaat om daarvoor in september 2018 nog een specifieke beperking bij het onderdeel Persoonlijk Risico aan te nemen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat sprake is van aspecifieke pijnklachten, degeneratieve afwijkingen die bij eenieder ontstaan in de loop van het leven en is bij onderzoek door de verzekeringsarts een normale bewegelijkheid vastgesteld. Voor de knie- en nekklachten zijn reeds beperkingen aangenomen. Ook geven de rapporten van de verzekeringsartsen en de door appellant overgelegde informatie geen aanknopingspunten om aan te nemen dat een verdergaande urenbeperking was aangewezen. In wat appellant heeft aangevoerd wordt daarom geen aanleiding gezien om aan te nemen dat zijn belastbaarheid onjuist is vastgesteld.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Er zijn geen signaleringen die zien op vertreden in de geduide functies. Ook hierin worden geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies.
4.5.
De overwegingen in 4.2, 4.3 en 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L.R. Kokhuis