ECLI:NL:CRVB:2022:2059
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 13 november 2020 een uitspraak gedaan in een procedure die betrekking had op de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante heeft hoger beroep ingesteld, maar de Centrale Raad van Beroep heeft zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een ernstige schending van de eisen van een goede procesorde of van fundamentele rechtsbeginselen, zoals vereist om hoger beroep mogelijk te maken volgens artikel 8:104 van de Awb. De Raad benadrukte dat tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld, tenzij er zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen. De argumenten van appellante boden geen grond voor het oordeel dat dergelijke omstandigheden zich in dit geval hadden voorgedaan. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van het afschrift verzet aan te tekenen.