ECLI:NL:CRVB:2022:2057

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
21/3953 WIA-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wraking van de behandelend rechter in hoger beroep WIA-W niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.H. Beishuizen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. Het hoger beroep betreft een geschil met de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Tijdens de procedure heeft verzoeker op 1 juni 2022 een verzoek om wraking ingediend tegen de behandelend rechter, I.M.J. Hilhorst-Hagen. De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om wraking beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad oordeelt dat verzoeker zijn wrakingsverzoek niet tijdig heeft ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. Verzoeker was op de hoogte van de omstandigheden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, maar heeft tot 1 juni 2022 gewacht met het indienen van het verzoek. De Raad concludeert dat de indiening te laat is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is op 12 september 2022 openbaar uitgesproken, waarbij het verzoek om wraking niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

21/3953 WIA-W
Datum beslissing: 12 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. W.H. Beishuizen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 oktober 2021, 20/2745, in een geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Bij brieven van 14 maart 2022 is partijen bericht dat het hoger beroep op 12 mei 2022 ter zitting zal worden behandeld door de rechter I.M.J. Hilhorst-Hagen (behandelend rechter).
Vervolgens zijn partijen bij brieven van 5 april 2022 bericht dat de zitting is uitgesteld in verband met een deskundigenonderzoek. Bij afzonderlijke brieven van dezelfde datum is aan partijen een (concept-)vraagstelling toegestuurd. Hierbij is de gelegenheid geboden daarop binnen twee weken te reageren.
Namens verzoeker heeft mr. Beishuizen bij brief van 11 april 2022 gereageerd op de (concept-)vraagstelling. Hierbij is naar voren gebracht dat in de opsomming van de feiten het standpunt van de verzekeringsarts van het Uwv uitgebreider is toegelicht dan het standpunt van de door verzoeker ingeschakelde deskundige en dat dit gekleurd kan overkomen bij de door de Raad te benoemen deskundige. Verzocht is om ook de toelichting op het standpunt van de door verzoeker ingeschakelde verzekeringsarts Sprenkels op te nemen in de opsomming van de feiten. Het Uwv heeft de Raad bij brief van 6 mei 2022 bericht dat het zich kan vinden in de conceptvraagstelling.
De Raad heeft verzoeker bij brief van 16 mei 2022 meegedeeld geen aanleiding te zien de in de brief van 11 april 2022 genoemde toelichting van verzekeringsarts Sprenkels op te nemen. Hierbij is vermeld dat in de (concept-)vraagstelling wordt verwezen naar de rapporten van Sprenkels, met vermelding van de paginanummers, en dat de brief van 11 april 2022 deel uit maakt van het dossier, waarvan de deskundige een kopie zal krijgen.
Verzoeker heeft op 1 juni 2022 een verzoek om wraking van de behandelend rechter ingediend.
De behandelend rechter heeft gereageerd op het wrakingsverzoek en daarbij te kennen gegeven niet te berusten in het verzoek. Verzoeker heeft naar aanleiding daarvan een reactie ingezonden.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 5 september 2022. Namens verzoeker is mr. Beishuizen verschenen. De behandelend rechter is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.2.
Uit artikel 8:16, eerste lid, van de Awb volgt dat het verzoek om wraking moet worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Hierin ligt besloten dat een verzoeker in de procedure beperkt de tijd heeft om, na het bekend worden van zodanige feiten en omstandigheden, af te wegen of hij wraking opportuun acht en vervolgens de gronden daartoe kenbaar te maken. Wordt daarmee te lang gewacht, dan wordt het verzoek niet inhoudelijk beoordeeld. Vaste termijnen gelden daarvoor niet. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
2. De brief van de Raad waarbij het verzoek om de toelichting van verzekeringsarts Sprengers in de vraagstelling op te nemen is afgewezen, is verzonden op 16 mei 2022. Verzoeker was daags daarna bekend met de door hem in zijn wrakingsverzoek aangevoerde omstandigheden. Hij heeft desondanks tot 1 juni 2022 gewacht om zijn wrakingsverzoek in te dienen. Niet gebleken is dat verzoeker niet eerder tot het indienen van het wrakingsverzoek heeft kunnen overgaan. De ter zitting hiervoor gegeven verklaring – de correspondentie tussen verzoeker en de Raad verliep via zijn gemachtigde en over de indiening van het verzoek heeft tussen verzoeker en gemachtigde overleg plaatsgevonden – is onvoldoende om het laten verstrijken van een termijn van ongeveer twee weken te kunnen rechtvaardigen. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat verzoeker zijn verzoek om wraking niet heeft ingediend zodra de omstandigheden hem bekend zijn geworden en hij dus niet heeft gehandeld zoals is voorgeschreven in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. De te late indiening betekent dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om wraking van de behandelend rechter niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2022.
(getekend) E.J.M Heijs
(getekend) D. Al-Zubaidi