ECLI:NL:CRVB:2022:2055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
22/1245 AW-VV-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in hoger beroep inzake disciplinaire straf van ontslag wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, had verzocht om schorsing van een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bestreden besluit had vernietigd en het ontslag van betrokkene had herroepen. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep geen stand zal houden. De voorzieningenrechter vond de conclusie van de rechtbank, dat er aanwijzingen waren dat er met betrokkene meer aan de hand was, niet onjuist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de gevolgen van de uitspraak voor verzoeker niet voldoende zwaarwegend waren om de gevraagde schorsing te rechtvaardigen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1245 AW-VV-PV

Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (verzoeker)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 15 augustus 2022
Zitting heeft: B.J. van de Griend
Griffier: L.C. van Bentum
Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.R. Zeelenberg, drs. M. Westra en M. Wijk. Betrokkene is verschenen, bijgestaan mr. K.T.B. Salomons.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 31 december 2019, gehandhaafd bij besluit van 29 mei 2020 (bestreden besluit) is betrokkene met onmiddellijke ingang wegens ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd.
Bij uitspraak van 22 maart 2022, 20/4231 (aangevallen uitspraak), heeft rechtbank Rotterdam het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 31 december 2019 herroepen, op de grond dat de straf onevenredig is aan de aard en ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
Verzoeker heeft verzocht bij wijze van voorlopige voorzienig de aangevallen uitspraak te schorsen totdat uitspraak is gedaan in hoger beroep. Uitvoering geven aan de uitspraak heeft volgens verzoeker vergaande consequenties met grote arbeidsrechtelijke en financiële gevolgen. Volgens verzoeker is het gegeven strafontslag niet onevenredig aan het plichtsverzuim en is er een redelijke mate van waarschijnlijkheid dat de uitspraak in hoger beroep geen stand zal houden.
Uit de gegevens van de zogenoemde Eerstejaars Ziektewetbeoordeling door het UWV blijkt dat betrokkene op de datum 30 december 2019, en in januari 2021 nog steeds, ongeschikt is geacht voor het vervullen van haar eigen functie. In het licht van deze gegevens, de door de rechtbank genoemde omstandigheden en de aanvulling van 5 augustus 2022 van psychiater dr. J. Lucieer op zijn in beroep overgelegde rapport, komt de conclusie van de rechtbank dat er aanwijzingen waren dat er met betrokkene meer aan de hand was en het gedrag van betrokkene daardoor kan worden verklaard, de voorzieningenrechter niet op voorhand als onjuist voor. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er dan geen sprake van een redelijke mate van waarschijnlijkheid dat de aangevallen uitspraak geen stand zal houden, zodat er geen aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L.C. van Bentum (getekend) B.J. van de Griend
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep