ECLI:NL:CRVB:2022:2055
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in hoger beroep inzake disciplinaire straf van ontslag wegens ernstig plichtsverzuim
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, had verzocht om schorsing van een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bestreden besluit had vernietigd en het ontslag van betrokkene had herroepen. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep geen stand zal houden. De voorzieningenrechter vond de conclusie van de rechtbank, dat er aanwijzingen waren dat er met betrokkene meer aan de hand was, niet onjuist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de gevolgen van de uitspraak voor verzoeker niet voldoende zwaarwegend waren om de gevraagde schorsing te rechtvaardigen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.