In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van de rechtbank Gelderland. Appellante ontving een WAO-uitkering en heeft het Uwv meegedeeld dat zij als zelfstandige is gaan werken. Het Uwv heeft daarop een bedrag van € 15.761,76 aan te veel betaalde WAO-uitkering teruggevorderd. Appellante betwistte de bevoegdheid van het Uwv om dit besluit te nemen, omdat het bestreden besluit niet was ondertekend door de medewerker bezwaar. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevoegdheid van de medewerker bezwaar, ondanks het ontbreken van een handtekening. De Raad stelt vast dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat de medewerker gemandateerd was om het besluit te nemen. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële situatie van appellante. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van mandaatverlening binnen bestuursorganen en de voorwaarden waaronder terugvordering van onterecht betaalde uitkeringen kan plaatsvinden. De Raad wijst erop dat de wettelijke bepalingen voldoende ruimte bieden voor het nemen van besluiten zonder handtekening, zolang de identiteit van de beslissingsbevoegde maar duidelijk is.