ECLI:NL:CRVB:2022:204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
21/201 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door verzekeringsartsen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellant, die zich ziek had gemeld op 3 mei 2017, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering met ingang van 1 mei 2019, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht. De verzekeringsarts had de medische situatie van appellant grondig onderzocht en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige had op basis van deze FML functies geselecteerd die appellant kon vervullen, ondanks signaleringen van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid. Appellant voerde aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische problematiek. Hij verzocht om een onafhankelijke deskundige, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om aan het medisch onderzoek van het Uwv te twijfelen.

De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een deskundige af. De beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren werd daarmee bekrachtigd.

Uitspraak

21.201 WIA

Datum uitspraak: 26 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 december 2020, 20/1332 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 15 december 2021. Appellant en zijn gemachtigde zijn – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als logistiek medewerker voor 39,77 uur per week. Met ingang van 3 mei 2017 heeft hij zich ziekgemeld. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 oktober 2019. Appellant wordt beperkt geacht in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, ten aanzien van trillingsbelasting, bepaalde dynamische handelingen en statische houdingen. Ten slotte kan appellant niet ’s nachts werken, worden ploegen- en of wisselende diensten ontraden, maar kan hij wel gemiddeld 8 uur per dag/40 uur per week werken. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 14 oktober 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 1 mei 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 5 maart 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 3 april 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, anamnese afgenomen en appellant psychisch en lichamelijk onderzocht op het spreekuur. De verzekeringsarts heeft op 3 oktober 2019 een FML opgesteld met beperkingen in de toepasselijke rubrieken, geldig vanaf 30 april 2019. In bezwaar heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich verenigd met de conclusies van de verzekeringsarts. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevat geen inconsistenties en is voldoende gemotiveerd. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen per de datum hier in geding. De arbeidsdeskundige heeft appellant, uitgaande van de FML van 3 oktober 2019, op de datum in geding in staat geacht de volgende functies te verrichten: textielproductiemedewerker (SBC-code 111160), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en telefonisch verkoper (SBC-code 315173). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de voor de schatting geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant en zijn belastbaarheid niet overschrijden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar de gronden in bezwaar en beroep naar voren gebracht dat het onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was. Er was aanvullend onderzoek nodig geweest. Het Uwv heeft geen rekening gehouden met de psychische problematiek van appellant. Er is geen rekening gehouden met de relevante informatie. Appellant verzoekt de Raad een onafhankelijke deskundige te benoemen. Het Uwv heeft onvoldoende rekening gehouden met het dagverhaal en de medicatie die appellant gebruikt. De functies zijn niet geschikt. Bij de functie textielproductiemedewerker wordt ten aanzien van het tillen de belastbaarheid op ontoelaatbare wijze overschreden. Het Uwv erkent dit in de bezwaarprocedure om hier vervolgens een zeer gekunstelde uitleg over te geven. In de praktijk, op de werkvloer, kan een stapel niet worden gedeeld (aanpassing kan bovendien niet verwacht worden van een werkgever), bovendien betekent dit dat er nog vaker moet worden getild en de belastbaarheid nog verder wordt overschreden. De functie medewerker industrie is niet geschikt ten aanzien van het persoonlijk risico aangezien appellant niet met een soldeerbout kan werken. Ten aanzien van het gebogen actief zijn wordt de belastbaarheid overschreden en appellant is vanwege zijn psychische beperkingen niet in staat problemen op te lossen. De functie verkoper is ook niet geschikt. Appellant is hier niet toe in staat gelet op het opleidingsniveau en psychische beperkingen. Inventiviteit is vereist, waarover appellant absoluut niet beschikt.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 maart 2020 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 april 2020 verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigering appellant per 1 mei 2019 een WIA-uitkering toe te kennen op juiste medische en arbeidskundige gronden berust.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 mei 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.1.
De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de door hen bij appellant vastgestelde beperkingen per 1 mei 2019. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of nieuwe medische gegevens.
4.3.2.
Het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige in te schakelen wordt niet ingewilligd. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan het medisch onderzoek door het Uwv ontbreekt.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in voor appellant geschikt zijn. In het rapport van 3 april 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitvoerig en inzichtelijk gemotiveerd waarom de functies, ondanks de signaleringen die aangeven dat er mogelijk een overschrijding van de belastbaarheid is, toch passend zijn voor appellant. Daarbij is nog van belang dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over deze signaleringen overleg heeft gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en over de resultaten van dat overleg in deel C van zijn rapport heeft gerapporteerd. Wat betreft het opleidingsniveau: appellant beschikt over een VMBO-diploma en voldoet hiermee aan het opleidingsniveau van de geduide functies. In de functies wordt geen beroep gedaan op de inventiviteit van appellant.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R. van der Heide